Gioacchino Rossini

Gioacchino Rossini

Componist

De zwaan van Pesaro

Gioacchino Rossini (1792-1868) staat met een been in de klassieke traditie en met het andere in de romantiek. Op zijn 18de schreef hij zijn eerste opera en nadien schreef hij er nog 39. Velen behoren nog steeds tot het ijzeren repertoire. De Nationale Opera voerde in 2018 zijn beroemde Il barbiere di Siviglia uit en presenteert seizoen 2019-2020 La Cenerentola.

  • Giocchino Rossini: 23 februari 1792 (Pesaro) – 13 november 1868 (Parijs)
  • Belangrijkste werken: l’Italiana in AlgeriIl barbiere di Siviglia,La CenerentolaIl viaggio a ReimsGuillaume TellPéchés de Vieillesse
  • Stroming: classicisme, romantiek
  • Gezin: tweemaal getrouwd

Le Cygne de Pesaro
Rossini was een bijzonder productieve componist. Toen hij in 1829 zijn laatste opera schreef, had hij bij elkaar maar liefst 40 opera’s voltooid in 25 jaar tijd. Daarna schreef hij nog wel veel orkest- en kamermuziek. Zijn meesterwerk, Guillaume Tell (1829) was een huzarenstuk. In lengte duurt een uitvoering van het gehele stuk even lang als een opera van Wagner: rond de vier uur. De tenorpartij is erg omvangrijk en vergt een groot bereik van de zanger. Na een lang leven vol succes en rijkdom werd Rossini door zijn oude stadsgenoten liefkozend ‘le cygne de Pesaro’ genoemd; de zwaan van Pesaro. Rossini grapte dat ze hem beter ‘le signe de Pesaro’ konden noemen; de aap van Pesaro.

Wonderkind
Gioachino Antonio Rossini werd geboren op 23 februari 1792 in Pesaro. Hij kwam uit een familie van muzikanten: zijn vader was hoornist en zijn moeder zangeres. Rossini’s vader was Napoleon-gezind en werd daarvoor in 1799 naar de gevangenis gestuurd. Rossini verhuisde daarop met zijn moeder naar Bologna. Daar kreeg hij les in klavecimbel. Aanvankelijk werd hij naar een smid gestuurd om daar in de leer te gaan maar Rossini vertoonde een bovengemiddeld talent voor muziek en schreef al snel sonates voor verschillende strijkersbezettingen. Toen hij pas 10 was mocht hij al solopartijen zingen tijdens kerkdiensten. Daarnaast kreeg hij celloles en van zijn vader leerde hij hoorn spelen. Tussen 1804 en 1806 zette hij diverse teksten uit een libretto van Vicenza Mombelli op muziek. Het geheel vormde zijn eerste opera: Demetrio e Polibio. Hij was toen pas 14 jaar oud.

Muzikale carrière
In 1806 werd Rossini toegelaten tot het conservatorium in Bologna. Hij ging er eerst cello studeren en werd een jaar later tot de compositieklas toegelaten. Zijn docent was erg streng met contrapunt en Rossini ontwikkelde zelf een gevoel voor orkestratie door partituren van Mozart en Haydn te bestuderen. Hij verwierf enige bekendheid door bij theaters in de regio als klavecinist te werken en af en toe op verzoek aria's te schrijven die konden worden ingevoegd in opera’s die opgevoerd werden. Zijn echte carrière begon met een commissie van het Teatro San Moisè in Venetië. Daarvoor schreef hij La cambiale di matrimonio. Zijn echte doorbraak kwam met de opera’s Tancredi en l’Italiana in Algeri (beide 1813). Deze brachten hem internationale roem.

Il barbiere di Siviglia
In de eerste jaren van zijn succes schreef Rossini vooral voor de theaters van Milaan en Venetië. Daarna richtte hij zich op grotere muziekcentra. In 1816 schreef hij, in slechts drie weken tijd, zijn eerste meesterwerk Il barbiere di Siviglia. Hij gebruikte hetzelfde verhaal dat Paisiello had gebruikt voor zijn opera Barbiere, maar met een ander libretto. Dit zorgde ervoor dat de première mislukte, omdat het publiek voor een groot deel bestond uit aanhangers van Paisiello, die aan één stuk door floten en door de muziek heen schreeuwden. Rossini veranderde de oorspronkelijke naam Almaviva naar Il barbiere di Siviglia en na de tweede voorstelling werd het een enorm succes. Zelfs Beethoven beschouwde het werk als een van de mooiste opera’s ooit. Tijdens een ontmoeting met Rossini in 1822 sprak hij zijn waardering voor het werk uit en bezwoer hem dat de 'opera buffa' perfect geschikt voor hem was.

Napels en Cinderella
Overal in Italië werd Rossini gespeeld, behalve in Napels. De stad was conservatief en hoogst verontwaardigd omdat de populariteit van Rossini die van hun eigen componisten Cimarosa en Paisiello voorbijstreefde. Daarom schreef Rossini speciaal voor het Teatro di San Carlo een paar van zijn mooiste werken zoals Armida (1817), Ermione (1819) en La donna del Lago (1819). Ondertussen schreef Rossini ook nog opera’s voor commissies in andere steden. La cenerentola (1817) was een commissie voor het Teatro Valle in Rome. Het libretto dat Rossini oorspronkelijk wilde gebruiken werd onverwacht gecensureerd en dus moest hij op het laatste moment op zoek gaan naar een nieuw onderwerp. De librettist Jacopi Feretti daagde hem uit om het sprookje Assepoester te gebruiken. Hij schreef het libretto in slechts drie weken, waarop Rossini, eveneens in drie weken, de tekst op muziek zette. Het werd een van zijn grootste successen.

Parijs
Ondertussen lonkte het buitenland. In 1822 trouwde Rossini met de zangeres Isabella Colbran. Hij verhuisde tijdelijk naar Wenen, waar hij een aantal van zijn opera’s met veel succes dirigeerde. Toen hij weer terugkeerde naar Bologna werd hij uitgenodigd door prins Metternich om deel te nemen aan het Congres van Verona. Na de première van Semiramide in 1823 verhuisde Rossini naar Parijs.

In Parijs schreef hij zijn opera’s Il viaggio a Reims (1825), wat zijn laatste Italiaanstalige opera werd, en Le comte Ory (1828). Alle andere opera’s waren Franstalige bewerkingen van zijn vroegere opera’s. Zijn magnum opus, Guillaume Tell, was zijn eerste en enige grande opéra. De beroemde ouverture werd een model voor de 19de-eeuwse romantische opera-ouverture.

Later leven
Na Guillaume Tell schreef Rossini geen opera’s meer. Hij had genoeg geld verdiend om zich de rest van zijn leven geen zorgen meer te hoeven maken. Wel werd hij vaak geplaagd door ziekte. Door de dood van zijn moeder en het steeds veranderende politieke klimaat om hem heen, had Rossini weinig werklust meer over. In 1845 overleed zijn vrouw. Hij hertrouwde in 1846 met het model Olympe Pélissier. Ondertussen schreef hij af en toe wat sacrale muziek, waaronder de Stabat Mater (1841) en de Petite Messe Solennelle (1867). Tussen 1857 en 1868 schreef hij een collectie van 150 vocale werken en pianowerken die in 14 albums gevat werden. Dit werk kwam bekend te staan als Péchés de Vieillesse. Rossini mat zich daarin een totaal andere stijl aan dan in zijn opera’s. Met name de invloed van Schubert is erin merkbaar.

Rossini hield veel van luxe en reisde heel Europa rond. Hij hield ook veel van eten en was een fantastische kok. Naar verluidt zei hij ooit dat hij slechts driemaal in zijn leven gehuild had: bij de mislukking van de première van Demetrio e Polibio, bij het horen van Paganini’s vioolspel, en een keer toen tijdens een cruise een enorme gevulde kalkoen in het water viel. In 1868 werd Rossini geveld door een longontsteking. Hij werd aanvankelijk in Parijs begraven maar in 1887 werden zijn resten bijgezet in de Santa Croce kerk in Florence.