orfeo

Een bijzondere Orfeo

17 maart 2018

Tekst: Frits Vliegenthart



Een van de vooraanstaande Italiaanse musici uit de eerste helft van de 17de eeuw was Stefano Landi (1587-1639). Behalve de opera's La morte d'Orfeo en Il Sant'Alessio schreef hij ook missen, psalmen, madrigalen en aria's. Landi wordt beschouwd als een grondlegger van de cantate en van de Romeinse operastijl.

Frits Vliegenthart beschrijft het leven van componist Stefano Landi, het verhaal van Orfeo, en de plaats die de opera inneemt in de historische ontwikkeling van het operagenre. 

Het leven van de zanger, zangpedagoog, componist en organist Stefano Landi speelde zich voor het grootste deel af in zijn geboortestad Rome. Als koorknaap was hij leerling van de destijds beroemde Asprilio Pacelli aan het Collegio Germanico en studeerde vervolgens aan het Seminario Romano van de jezuïeten bij kapelmeester Agostino Agazzari. Diens allegorische herdersspel Eumelio ging daar rond 1605 in première; waarschijnlijk heeft Landi er zelf aan meegewerkt. Zo maakte hij van dichtbij kennis met een variant van de nog nieuwe kunstvorm opera.

‘Zo maakte Stefano Landi van dichtbij kennis met een variant van de nog nieuwe kunstvorm opera’

Weliswaar ontving de jonge Landi de lagere priesterwijding, maar alles wijst erop dat hij niet verder die kant is opgegaan en zich geheel toelegde op de muziek. Na zijn studie ontstond er een connectie met de Arciconfraternità del Santissimo Crocifisso, een broederschap die tijdens de Vastentijd religieuze voorstellingen uitvoerde.

Een slepend conflict

Landi onderhield contacten met muziekminnende prinsen en kardinalen. Zijn eerste gedocumenteerde aanstelling was die als kapelmeester bij kardinaal Marco Cornaro in Padua, waar hij sinds 1618 verbleef. In die jaren ontstond zijn eerste opera, La morte d’Orfeo. Terug in Rome bekleedde hij vanaf 1620 het ambt van kapelmeester aan de kleine kerk Santa Maria dei Monti. De werkdruk was niet al te hoog en hij hield genoeg tijd over voor het schrijven van wereldlijke muziek.

Zijn leven veranderde toen hij in 1629 als zanger toetrad tot de Sixtijnse Kapel, het pauselijke privékoor. Behalve aan zijn talent had hij deze benoeming wellicht te danken aan zijn goede relatie met de familie Barberini, waaruit paus Urbanus VIII stamde. Weldra begon Landi zelf te componeren voor de kapel, wat leidde tot een slepend conflict toen hij de zangers zijn eigen stukken in de moderne, vrijere stijl (‘seconda prattica’) wilde opdringen, in plaats van gezangen in de strenge stijl (‘prima prattica’) van Palestrina, waaraan ze gewend waren.

Beschikbare bronnen

Ambitieus was hij dus zeker, verder krijgen we geen duidelijk beeld van Landi’s karakter en privéleven. We kunnen niet putten uit persoonlijke documenten, zoals brieven of dagboeken. De beschikbare bronnen zijn vooral zakelijk, bijvoorbeeld dedicaties van composities aan hooggeplaatsten en diverse aantekeningen in de Vaticaanse archieven. Hij maakte nooit deel uit van een prinselijke huishouding.

Na zijn tweede opera, Il Sant’Alessio, een geestelijk werk dat hij in 1634 opdroeg aan kardinaal Antonio Barberini, legde Landi zich vooral toe op het schrijven van aria’s, waarvan er nog vier bundels zouden verschijnen. Vanaf 1636 ging het steeds slechter met zijn gezondheid en op 28 oktober 1639 overleed hij in zijn woning aan de Piazza di Sforza. Landi werd bijgezet in de Chiesa Nuova.

Hypotheses

Wat de aanleiding was tot het componeren van La morte d’Orfeo, weten we niet. En was Landi hierbij misschien als eerste componist zelf de librettist? De experts zijn het er niet over eens. Evenmin is zeker of, wanneer en waar deze opera tijdens zijn leven werd uitgevoerd. Mogelijk gebeurde dit tijdens het bruiloftsfeest van Marcantonio Borghese (een neef van paus Paulus V) en Camilla Orsini in oktober 1619. Inderdaad had Landi, die op dat moment nog in Padua werkzaam was, al contacten met de Romeinse familie Borghese.

Andere hypotheses gaan ervan uit dat hij La morte heeft geschreven om zijn sollicitatie naar een betrekking aan het hof van de Barberini’s kracht bij te zetten of dat het stuk bestemd was voor een uitvoering door de universiteit van Padua. Landi droeg de − in Venetië gepubliceerde − opera op aan Alessandro Mattei, abt van Nonantola, wat ons niet veel verder helpt.

Orfeo’s verjaardag

Hoe dan ook hebben we hier te maken met een bijzonder werk. Allereerst is daar het verhaal, dat verder gaat waar andere Orfeo-opera’s (zoals die van Monteverdi) ophouden. Orfeo is jarig en nodigt de goden uit voor een feestmaal. Bacco (Bacchus), de god van de wijn, wil hij er echter niet bij hebben, want dan is er, aldus Orfeo, een te grote kans op ruzie! Vrouwen zijn evenmin welkom. Bacco wordt hierover zo woedend dat hij zijn vrouwelijke volgelingen, de Maenaden, opdracht geeft Orfeo te vermoorden.

Opnieuw daalt de zanger af in de Onderwereld, deze keer als dode. Hij hoopt zich te herenigen met zijn twee keer gestorven bruid Euridice, die hem echter niet herkent, want ze heeft inmiddels gedronken van het water van de Lethe − de rivier van de vergetelheid die door de Onderwereld stroomt.

Komische figuur

Volgens sommige deskundigen is de tragicommedia pastorale La morte d’Orfeo de eerste opera waarin een komische figuur voorkomt. In een koddig drinklied (‘Beva, beva...’) moedigt Caronte (Charon), de veerman van de doden, Orfeo aan om net als Euridice ook een slok water uit de Lethe te nemen. Orfeo doet dit en vergeet inderdaad zijn verlangens en zijn verdriet. Mercurio (Mercurius) nodigt hem vervolgens uit mee naar de hemel op te stijgen, waar hij een plaats krijgt in het sterrenbeeld Kreeft. Caronte geeft hem zijn grimmige ‘zegen’ mee: als Orfeo ooit nog durft terug te komen in de Onderwereld, zal hij hem stokslagen geven!

Maar is deze Caronte werkelijk de allereerste komische operafiguur? Als we kijken naar bijvoorbeeld Monteverdi’s L’Orfeo (1607), dan zien we hoe hetzelfde personage – eveneens gezongen door een lage bas – zich erover beklaagt dat hem diverse malen door nog levende personen een poets werd gebakken, waarna hij zich door Orfeo in slaap laat zingen. Afhankelijk van de vertolking kan deze scène heel grappig overkomen. Het is, kortom, deels een kwestie van interpretatie.

Romeinse opera

In La morte d’Orfeo is het muzikale aspect net zo belangrijk als de tekst, die in de vroege opera − die rond 1600 in Florence was ontstaan − de prioriteit had en waarnaar de muziek zich moest voegen. Het belang van deze vernieuwing voor de operageschiedenis kan nauwelijks worden overschat.

La morte d’Orfeo wordt wel beschouwd als de eerste wereldlijke opera in de Romeinse stijl, en vormt een belangrijke schakel in de ontwikkeling van het operagenre als geheel. Niet langer ligt de nadruk op de recitatieven: aria’s krijgen een prominente plaats, naast vele ensembles en koren binnen een groots opgezet geheel. De substantiële koren zijn typerend voor de Romeinse opera uit die periode.

Ook het kiezen voor een ‘pastorale’ omgeving vol herders en natuurwezens is daarvan een kenmerk. Alle vijf akten hebben een uitvoerige finale, waarin koren worden afgewisseld met solo’s, duetten of terzetten. Deze finalekoren zijn geschreven als vier- tot zesstemmige madrigalen of als Venetiaanse dubbelkoren. Een mooi voorbeeld van laatstgenoemde opzet is het imposante ‘Fortunato semideo’, dat letterlijk en figuurlijk de apotheose vormt.

 

Dit artikel verscheen eerden in Odeon 109.