Emmanuelle Haïm: ‘Delen, voeden en samenwerken’
Met haar eigen orkest Le Concert d’Astrée begeleidt Emmanuelle Haïm als dirigent én klavecinist de productie van Händels Giulio Cesare in regie van Calixto Bieito. Hoewel het haar debuut is als dirigent bij De Nationale Opera, is het huis haar allerminst vreemd.
Tekst: Bo van der Meulen
“Voordat ik ging dirigeren heb ik als klavecinist in de Monteverdi’s van Pierre Audi gespeeld. In L’Orfeo, met Stephen Stubbs en L’Incoronazione di Poppea met Christoph Rousset. Later was ik ook muzikaal assistent. Maar als dirigent en met mijn eigen orkest wordt het wel mijn debuut.”
Nu dus Giulio Cesare van Händel. Het is een opera die heel verschillende versies kent. Hoe wordt bepaald in welke versie de opera wordt uitgevoerd?
“Giulio Cesare ken ik door en door omdat ik de opera al vele malen heb gedirigeerd. In de productie van David McVicar in Glyndebourne, bij de Lyric Opera Chicago en in de opera van Lille en Parijs in regie van Laurent Pelly. Ook heb ik een CD opgenomen met sopraan Nathalie Dessay met daarop alle aria’s van Cleopatra, in werkelijk alle mogelijke versies. Er bestaat niet zoiets als dé versie van Giulio Cesare. Een opera, zeker een opera van Händel, is steeds onderhevig aan adaptaties. Dat was al in zijn eigen tijd zo, afhankelijk van welke zangers er beschikbaar waren, welke musici en welk theater – en dat is nog steeds zo. Men heeft wel gedacht dat er zoiets als een ‘originele versie’ bestaat, maar, en dat geldt voor elk werk, er zijn altijd verschillende versies geweest, er zijn altijd aanpassingen gemaakt aan de situatie van het moment. Eén originele versie bestaat dus eigenlijk niet.
In het geval van deze uitvoering bij DNO, zoals vaker, bepaalde de casting grotendeels de versie. Met de keuze voor bepaalde zangers en stemsoorten in bepaalde rollen, zoals in ons geval een mezzosopraan en geen tenor als Sesto, wordt eigenlijk al een versie bepaald. Aria’s die door Sesto gezongen kunnen worden, maar nu door Cornelia en dus in een hogere ligging, bepalen de keuze voor beide zangers. Is het een productie met een (mannelijke of vrouwelijke) alt Nireno of een sopraan Nirena? Allemaal overwegingen aan de hand waarvan je je versie moet aanpassen.”
Dus hoe vaak je Giulio Cesare ook dirigeert, het zal steeds weer een andere Giulio Cesare zijn?
“De tekst en de noten bekijk ik altijd weer met frisse ogen. Steeds wanneer ik een werk opnieuw uitvoer, bekijk en bestudeer ik alles alsof ik het voor de eerste keer zie. Ik begin bij elk werk weer helemaal op nul. Zelfs als je een werk heel goed kent, kijk je weer opnieuw naar de recitatieven, naar hoe je dit keer denkt over de scène, enzovoort.”
“Ik heb voor deze uitvoering ook gespeeld met het idee om een heel andere versie te brengen, een versie waarin álle muziek wordt gebruikt. Dat zou in onze tijd, in onze moderne wereld, best goed kunnen. Maar dat heeft wel consequenties. Zo’n uitvoering wordt zo lang dat er twee pauzes moeten zijn, dat je eerder moet aanvangen en dat je moet nadenken of er dan een hele lange dinerpauze zou moeten komen. Dat zijn overwegingen op artistiek, dramaturgisch en logistiek niveau, die ik in samenwerking met Calixto Bieito heb gemaakt.”
Grijp je dan toch steeds weer terug naar een soort oerversie, naar het handschrift? Ga je bijvoorbeeld naar de British Library om de autografie in te zien en weer nieuwe dingen te bestuderen?
Lachend: “Ik hoef niet naar de British Library, het manuscript heb ik thuis! Ik probeer voor elke productie zoveel mogelijk materiaal te verzamelen en zoveel mogelijk te zien en te lezen, om dan een versie vast te stellen. En dan moet je kijken naar welke mensen je nu hebt, met wie je nu gaat werken. Als je een Cesare hebt die extreem virtuoos is moet hij die ene aria wel zingen, of als de zanger heel wendbaar is en de regisseur iets speciaals wil op de bühne, moet je het tempo aanpassen. Als je dan in het materiaal alle mogelijke opties ziet, weet je met welke aanpassingen je kunt werken.”
Men heeft het over historisch geïnformeerde uitvoeringen en geactualiseerde uitvoeringen, behoort deze uitvoering dan tot die tweede categorie?
“Ik zeg altijd dat je moet weten wat voor een impact het werk destijds op het publiek had, waardoor ze bewogen werden, wat ze raakte. Dáár moet je over informeren. Ik werk altijd met een groep specialisten die alles weet over de uitvoeringspraktijken van bijvoorbeeld de Italiaanse opera uit een bepaalde periode, specialisten die alles weten over onder meer de viool in een bepaalde tijd en specialisten die gravures kennen waaruit kennis te halen is. Dan kom je erachter dat er heel vaak gebruik werd gemaakt van twee klavecimbels. Maar je leert ook over de manier van fraseren, spelen en bovenal over de manier waarop mensen ontroerd werden. En dan is er nog zoveel meer: waar zat of stond het orkest, waar was de dirigent? We zien dan terug dat de dirigent op een heel andere plek stond, en er dus ook een heel andere connectie tussen zangers en musici, tussen toneel en orkestbak was. Wij kunnen dat soort situaties in een hedendaags theater niet zomaar hercreëren. Daarvoor zou je in een authentiek theater als dat van Drottningholm (in Stockholm) moeten zijn, niet in De Nationale Opera in Amsterdam.”
“Maar ook de kennis van het feit dat de meeste zangers in de tijd van Giulio Cesare – hoewel de opera in Londen in première ging – Italiaans waren, geeft inzicht in de manier waarop ze de recitatieven zongen – dat ging heel natuurlijk. Al die informatie is heel belangrijk en helpt ons om een nieuwe waarheid in het nu te vinden. Voor mij gaat het om de klank, die zo historisch mogelijk moet zijn, maar dat kan ook heel goed in een moderne productie.”
Kun je daar een voorbeeld van geven?
“De vragen die centraal staan in het oratorium Il Triomfo del tempo e del disinganno van Händel, gaan over of wij, als mensen, in het leven onmiddellijke schoonheid, macht en rijkdom na moeten streven, of ons juist moeten richten op de eeuwige schoonheid, en de echte, goddelijke rijkdom die na onze dood op ons wacht. Dat zijn heel grote, abstracte vragen die passen bij een oratorium en de tijd waarin het werk ontstond. Regisseur Krzysztof Warlikowski koos er in onze productie (die in 2016 op het Festival d’Aix-en-Provence werd gepresenteerd, red.) voor om deze vragen naar het heden te vertalen. Het werden actuele vragen over onze obsessie met het uiterlijk, schoonheid en het belang daarvan. Hij maakte het werk daarmee voor een hedendaags publiek relevant en begrijpelijk, maar de muziek bleef historisch.”
“Met Guy Cassiers deed ik in 2015 voor de Opéra de Lille een productie van Il Xerse van Cavalli, in een versie die in Frankrijk voor het huwelijk van Lodewijk XIV was gemaakt, waarin tussen de akten balletten werden uitgevoerd op muziek van Lully. Guy stelde heel andere vragen: waarom wilden de Fransen voor het huwelijk van de koning een Italiaanse opera, met Franse balletten over een Perzische koning? Zijn productie werd een politieke productie, maar ging vooral ook over de verbanden tussen verschillende culturen.”
Wat verwacht je van de samenwerking met Calixto Bieito?
“Met Calixto heb ik nog nooit eerder samengewerkt, maar ik ken wel veel van zijn werk. Ik vertrouw hem. Ik kan nog niet veel zeggen over de productie. Natuurlijk is er een concept, maar veel zal in het maakproces ontstaan. Dat is wat er vaak, of eigenlijk altijd, gebeurt. Ik begin altijd met vertrouwen aan een productie. Je moet een team zijn en samen iets creëren. Voor mij is daarin het delen en elkaar voeden het belangrijkste.”
- Giulio Cesare is van 16 januari t/m 5 februari 2023 te zien bij De Nationale Opera.