Homo instrumentalis: de mens is een vernuftig, verbijsterend wezen
Tekst: Wout van Tongeren
Op de wereld is er veel waar je verstand bij stilstaat, maar niets dat meer verbijstert dan de mens .Zo vertaalt Pé Hawinkels de eerste regels van een beroemd koorlied uit Sophokles’ tragedie Antigone. Met deze ‘ode aan de mens’ begint Homo Instrumentalis, een groots opgezette muziektheatervoorstelling over mens en technologie.
De dubbelzinnige titel verraadt al de spanning die in het thema besloten ligt: je kunt hem vertalen als ‘de mens die instrumenten gebruikt’ maar ook als ’de mens die instrumenteel geworden is’. Maar wat was er voor Sophokles zo ‘verbijsterend’ aan de mens? Hij gebruikte het woord ‘deinos’ dat zowel ‘schrikwekkend’ kan betekenen als, ‘knap’ of ‘vernuftig’. In de volgende strofen van het lied lijkt hij vooral op dat laatste te doelen: we horen over de mens die zeeën trotseert, de aarde omploegt, dieren vangt, talen spreekt, gedachten ontplooit, huizen bouwt en steden bestuurt. Hij krijgt het allemaal voor elkaar dankzij zijn vindingrijkheid, zijn kunde. ‘Technè’, heette het voor Sophokles, en wij dragen die term nog altijd mee in ons woord ‘techniek’.
Kunstig klankbouwwerk
Silbersee vroeg de Cypriotisch-Nederlandse componist Yannis Kyriakides om zich door Sophokles’ tekst te laten inspireren voor twee composities die het eerste en laatste deel vormen van Homo Instrumentalis, dat verder is samengesteld uit de theatrale composities La fabbrica illuminata van Luigi Nono en Machinations van Georges Aperghis. In Kyriakides’ openingsstuk Ode to Man I zien we vier vrouwengestalten, als kariatiden in de gevel van een antieke tempel. Nagenoeg a capella laten zij Sophokles’ tekst klinken in het oorspronkelijke Grieks – maar met een bevreemdend effect. Kyriakides heeft de woorden opgeknipt in klinker- en medeklinkerfragmenten die hij verdeelt over de vier zangeressen. Alleen in de gezamenlijke uitvoering rijgen de klanken zich weer aaneen tot woorden, gedragen door de vier, op minimale toonafstand langs elkaar bewegende stemmen. Je hoort dat het stuk een enorme precisie van de zangers vergt – ontbreekt die, dan blijft er niets van over. En daarmee wordt decompositie zelf een demonstratie van het technisch kunnen van de mens: tot zo’n kunstig klankbouwwerk zijn wij – althans: sommigen van ons – in staat.
Homo Instrumentalis: teaser
De grenzen van ons kunnen
Het is wonderlijk hoe Sophokles al in de vijfde eeuw voor Christus zo’n ‘modern’ beeld kon schetsen van de mens die de wereld naar zijn hand zet. Geen mythische verklaringen, geen goddelijke helper die ons het vuur gegeven heeft – we hebben alles te danken aan ons eigen vernuft. De mens lijkt hier volstrekt autonoom. Hoewel … uiteindelijk stuit hij toch op een grens:
Alleen op de dood zal hij nooit een uitweg weten (.)
En meteen erkent Sophokles nog een andere beperking van onze vindingrijkheid. Hawinkels vertaalt vrij:
Maar al is hij dan
in zover een redelijk wezen
dat hij verstandelijk
meer dan voldoende uit
de voeten kan,
toch komt hij nu eens tot
hoogstaand handelen
dan weer tot slecht(.)
Met onze technische vermogens doen we niet uitsluitend goede dingen; we kúnnen er ook kwaad mee aanrichten.
De technologie als monster
In Luigi Nono’s La fabbrica illuminata, waarmee de voorstelling vervolgt, wordt dat meteen duidelijk. Konden we ons eerst nog in een antieke wereld wanen, nu zijn we terechtgekomen in de geïndustrialiseerde wereld, halverwege de twintigste eeuw. In zijn compositie voor sopraan en bandopname uit 1964 verwerkte Luigi Nono geluiden die hij opnam in een Italiaanse staalfabriek. Sissend metaal, schurende machines, schreeuwende arbeiders: in klanken doemt de fabriek op als een levensgevaarlijke omgeving, met technologie die daadwerkelijk in staat is mensen te verslinden.
Over het podium trekken zangeressen en dansers voorbij als een trage stoet van zwoegende lijven, tegen de achterwand verschijnen langzaamaan beelden van fabriekscomplexen. Het fragmentarische libretto spreekt van de fabriek als een werkkamp. Sterk beïnvloed door het marxisme toont Nono de arbeider als machteloos wezen, dienstbaar aan de machinerie van het kapitalisme. Toch gloort er hoop: ‘het zal niet altijd zo zijn’, zo zingt de sopraan aan het slot, ‘je zult iets vinden’. Is de mens vindingrijk genoeg om zich te bevrijden?
SPELEN MET DE COMPUTER
Na de duistere wereld van Nono’s staalfabriek begint Machinations opvallend luchtig en speels. Het is alsof de zangers en dansers ontwaken in een wereld waarin ze een nog onbekende codetaal spreken, opgebouwd uit sis-, grom-, kir- en pufgeluiden. Ze lijken te genieten van de merkwaardige interacties die ze hebben met elkaar en met een ongrijpbare computer. Die laatste laat zich steeds nadrukkelijker kennen via levendige projecties op de achterwand en onstuimige manipulaties van het geluid van de zangers.
Zoals Luigi Nono voor La fabbrica illuminata ten volle gebruik maakte van de geluidstechnologie die destijds voor handen was, zo benutte Georges Aperghis in het jaar 2000 met overduidelijk plezier de mogelijkheden die de computer hem als componist bood. Toch gaat het hier om meer dan alleen maar spelen met nieuwe technieken. Tussen de woordloze kreten klinken steeds grotere flarden verstaanbare tekst. Beschrijvingen van machines die de natuur moeten nabootsen, flarden van filosofische beschouwingen over de mogelijkheid van een kunstmatige mens.
Intussen laat de computer zich steeds nadrukkelijker gelden als manipulator van alles wat er op het toneel gebeurt. Een zangeres lijkt te proberen greep op haar situatie te krijgen, ze begint zich in een razende monoloog af te vragen of zij zelf misschien slechts een machine is. Maar de computer geeft haar de kans niet die gedachte te volbrengen. Met een groot gulpend kabaal verzwelgt hij alle geluid.
SOPHOKLES WEERSPROKEN?
Meteen volgt de afsluitende compositie van Yannis Kyriakides, Ode to Man II. De mensen zijn van het toneel verdwenen. Kyriakides heeft hun stemmen letterlijk miljoenen keren vermenigvuldigd, tot een onaardse klankwolk die langzaam oplost in stilte. Het zou een somber einde kunnen zijn, een verbeelding van de bekende doemscenario’s waarin de mens zichzelf met zijn eigen technologie om zeep helpt. Of is dit een verklanking van de toekomst zoals sommige wetenschappers die voorspellen? Een toekomst waarin we, bevrijd van ons sterfelijke lichaam, opgaan in een eeuwig virtueel bestaan? Vindt de mens, in tegenstelling tot wat Sophokles schreef, uiteindelijk toch een uitweg op de dood? En zou dat een ontwikkeling ten goede of ten kwade zijn? Trouw aan de dubbelzinnigheid van haar titel laat de voorstelling het antwoord open.
Dit artikel verscheen eerder in Odeon 113. Beeld: Caroline Seidel.