Klaus Bertisch neemt afscheid: 'opera mag geen museale kunstvorm zijn'
Tekst: Hein van Eekert
“Ik wil dat de fantasie van het publiek een eigen leven gaat leiden”, zegt Klaus Bertisch over het effect van zijn werk. Achtentwintig jaar lang vervulde hij de functie van dramaturg bij De Nationale Opera en nu legt hij, in het kielzog van het afscheid van artistiek leider Pierre Audi, die functie neer. Het is een bijzonderheid dat Pierre Audi en hij zo lang aan het bedrijf verbonden zijn gebleven, want in de operawereld vinden wisselingen van de wacht meestal veel sneller plaats. De mooie herinneringen zitten dan ook in de producties waarbij hij het gevoel heeft ‘dat je het echt samen hebt gedaan’.
Bijna drie decennia was Klaus Bertisch verbonden aan De Nationale Opera, in de belangrijke positie van dramaturg. Toch zal niet iedereen weten wat dramaturgie inhoudt. Dat blijkt kenmerkend voor dat vak: “Wat een dramaturg precies doet, is de meest gestelde vraag als het over mijn baan gaat.” Al lijkt de vaste dramaturg iemand die zich meer op de achtergrond beweegt, hij is desondanks mede verantwoordelijk voor wat het publiek te zien krijgt: “Pierre Audi, de casting director en ik stellen het seizoen samen. Daarbij ben ik bezig te kijken naar wat we lang niet gedaan hebben, wat de nieuwe ontwikkelingen zijn, welke componisten en regisseurs nieuw zijn en welk werk het waard is om herontdekt te worden, ook binnen het standaardrepertoire. Daar doe ik veel research voor.”
Via de gemaakte keuzes vond De Nederlandse, en later De Nationale Opera zijn huisstijl als operagezelschap dat gericht is op vernieuwing. Vernieuwing is belangrijk, legt Bertisch uit, omdat “kunst wordt gemaakt om te vernieuwen, om met de tijd mee te gaan en altijd vanuit een bepaald oogpunt naar een stuk te kijken. Kunst kan alleen blijven bestaan door die vernieuwing: opera mag geen museale kunstvorm zijn, want dan sterft zij uit. Opera is live muziek, een live kunstvorm die gemaakt wordt voor de mensen van vandaag en dat moet zo blijven.”
Vraagtekens
Dat daarbij een ouder werk na enkele jaren opnieuw kan worden bekeken – denk aan de recente productie van Janáčeks Jenůfa (na die uit 1997) met een nieuw team ‒ illustreert Klaus Bertisch met een voorbeeld van een lezing die hij ooit hield bij een film over Richard Wagner uit 1914. Het beeld van Wagner in die film was nog totaal vrij van wat er met de muziek van Wagner tijdens de opkomst en het bewind van het nationaalsocialisme gebeurde. Er waren verwijzingen naar Wagners antisemitisme, maar de componist werd niet gezien door de filter van kennis die wij vandaag hebben. Het beeld van Wagner en zijn muziek is inmiddels veranderd: “Er zit niet in die film hoe zijn muziek misbruikt is, maar wij kunnen vandaag de dag niet pretenderen dat dat allemaal niet gebeurd is. Wij hebben inmiddels veel meer ervaringen; we hebben 9/11 gehad en de techniek heeft zich ontwikkeld. We kunnen bij een operaproductie niet doen alsof die ontwikkeling er niet geweest is. We luisteren anders. De kunst is er om de vraagtekens te plaatsen.”
‘Ik ben in een ideale situatie het theoretisch geweten van de regisseur’
Het plaatsen van vraagtekens is deel van de arbeid die Bertisch verricht met de regisseurs van de verschillende producties: “Ik ben in een ideale situatie het theoretisch geweten van de regisseur: we proberen samen iets te bedenken, maar hij/zij moet het naar het toneel vertalen. Ik stel ‘waarom’-vragen en ben het klankbord en de voedingsbodem, dus ik doe research naar de opvoeringstraditie, de achtergronden van het werk, van het libretto en de componist: wat zijn de ideeën en gedachten die achter de opera zitten en wat zou interessant zijn om daar opnieuw uit te filteren? Waar ligt de zeggingskracht voor het publiek van vandaag?”
De bewaker
Bertisch had in zijn werk bij DNO de sensibiliteit nodig om met allerlei persoonlijkheden om te gaan, maar ook het lef om dingen te zeggen en vooral ook om te vragen waarom een regisseur iets wilde doen: “Daar moet je flexibel in zijn. Sommige regisseurs willen mij er voortdurend bij en andere willen liever dat ik alleen aan het begin en aan het einde kom kijken. Ik kan me heel goed de eerste keer herinneren dat ik met Katie Mitchell werkte, bij Orest van Manfred Trojahn. Er was een andere regisseur uitgevallen en zij kwam tamelijk laat in het proces binnen. Ze was niet gewend om bij de opera met een dramaturg te werken, terwijl ik juist heel erg betrokken was geweest bij de ontstaansgeschiedenis van Orest en heel close met Trojahn had gewerkt aan het libretto. Ze vroeg me: ‘Ga je je ermee bemoeien?’ Ik zei: ‘Natuurlijk.’ Ze merkte al snel dat ik haar wilde steunen en verder helpen, omdat ik veel met Trojahn had besproken. Daaruit is nu een hechte vriendschap ontstaan, waarbij ze me ook wel eens raadpleegt voor dingen in hele andere huizen, waar ik niks mee te maken heb.”
In zijn werk is Bertisch nooit op de stoel van de regisseur gaan zitten: “Ik ben als dramaturg niet iemand die zelf creëert. Ik ben de bewaker van het stuk, in de ruimste zin, want je moet ook een andere kijk op het stuk toelaten om te testen of het ons nog iets te zeggen heeft, behalve dat het mooie muziek is. Het is muziektheater, de tekst en muziek zijn samen bedoeld voor uitvoering.” Van zelf een grote productie regisseren is het niet gekomen – er waren wel kleinere projecten – maar het zal spannend worden wat de toekomst gaat brengen, als Bertisch niet langer in vaste dienst is van DNO.
Statement
En dan moeten de ideeën worden overgebracht op het publiek: Bertisch houdt inleidingen, geeft les over opera en maakt de programmaboeken, waarbij hij zelf schrijft, schrijfopdrachten geeft, en andere teksten selecteert en samenvoegt. De literaire teksten in het programmaboek zijn opvallend. Ze werken associatief: “Zo’n boek moet niet alleen uitleg zijn. Je moet iets van een bepaalde sfeer kunnen proeven en parallellen herkennen met je eigen leven, met je eigen geschiedenis en met de literatuur, want die geeft ons beelden van bepaalde situaties en helpt ons bepaalde situaties te begrijpen. Dat laatste is iets wat opera ook doet en ik probeer dan een feest der herkenning te creëren voor de lezer. Daarom kies ik ook voor literaire teksten die op het eerste gezicht niets te maken hebben met het stuk, maar pas op het tweede plan.”
‘Ik vind het beter dat er boe geroepen wordt dan lauw geapplaudisseerd’
Klaus Bertisch houdt namelijk niet van uitleggen: “Ik wil niet schrijven: deze jurk is groen omdat… Als het een groene jurk is en iemand heeft daar een bepaalde gedachte bij, dan is dat goed. Dan moet je er niet met een wijsvinger bij gaan staan en zeggen: nee, het is anders bedoeld. Als iemand daar een gedachte bij ontwikkelt, dan juich ik dat alleen maar toe. Wees vrij, laat je gedachten gaan: probeer niet ergens vast te zitten. Neem het ruim.”
Over wat Bertisch verwacht van een goede productie, kan hij kort zijn: “Een productie moet wel een statement maken.” En als het publiek, hoe ruimdenkend ook, dat statement niet accepteert, is er beslist geen sprake van een mislukking: “Je moet je er als toeschouwer mee verhouden: soms vind je dat leuk, soms doet het iets met je en soms vind je het minder leuk. Ik vind het beter dat er boe geroepen wordt dan lauw geapplaudisseerd. Als er iemand boe roept, dan gebeurt er iets in zijn hoofd, dan is dat een spontane reactie die afkeuring weergeeft, maar misschien begint de toeschouwer dan wel vijf minuten langer over het verhaal en over de manier van aanpak na te denken. En dan leeft het. Als je alleen maar drie keer klapt, opstaat en weggaat, dan heeft het niks met je gedaan.”
Open ogen en oren
Het werk bij DNO komt ten einde, maar alleen in zoverre dat het vaste dienstverband eindigt. Er zijn veel mooie herinneringen, onder andere aan Gurre-Lieder, waar hij met Pierre Audi op zoek ging naar de theatrale kracht van een werk dat niet voor het toneel bedoeld was: “Dat was voor mij een fantastische belevenis. Ik heb natuurlijk ook heel veel met Willy Decker gewerkt: de intensiteit en de waarheid in zijn producties lagen heel dicht bij mijn hart. Ik heb geweldige herinneringen aan de ontwikkeling van het Ring-concept samen met Pierre. Op een gegeven moment weet je niet meer van wie welk idee komt: dat vind ik persoonlijk het allermooiste. Dat je het gevoel hebt: je hebt het echt samen gedaan.”
Het werk gaat door: er komen nog nieuwe producties als dramaturg en wellicht toch nog een keer die grote regie. Ook jonge mensen – zowel zangers als theatermakers – profiteren van de kennis van Klaus Bertisch: “Het is voor jonge theatermakers en zangers soms een probleem dat de tijd zo ontzettend snel gaat en dat er zoveel invloeden op je afkomen. Daarom moet je willen begrijpen waarom je bepaalde dingen doet. Het allerbeste is de dingen zonder verwachtingen, met open ogen en oren te benaderen en daar je eigen ding van te maken en niet over te nemen of te imiteren wat anderen doen. Ik probeer duidelijk te maken dat wat we als een soort Gesamtkunst op het toneel te zien en te horen krijgen, iets met ons doet en dat het iets te zeggen heeft. Dat je daaruit ook iets kunt meenemen. Deze vaardigheid moet worden doorgegeven: dat je de mensen in de zaal kunt bereiken.”
Dit interview is afkomstig uit Odeon 112.