Toverfluit_0.

Mozart's geliefde Zauberflöte

11 juli 2018

Tekst: Frits Vliegenthart



‘Uit pure verveling heb ik vandaag een aria voor de opera gecomponeerd,’ schrijft Wolfgang Amadeus Mozart op 11 juni 1791 ironisch aan zijn vrouw Constanze, die een maand aan het kuren is in Baden. Aan het slot van de brief citeert hij uit het duet van de twee Priesters: ‘... en in gedachten zeg ik tegen jou: “Tod und Verzweiflung war sein Lohn!”’

Hier duikt voor het eerst in Mozarts correspondentie Die Zauberflöte op, waaraan hij in maart was begonnen. Het werd de laatste opera waarvan de componist de wereldpremière nog meemaakte.

In het jaar 1791 had Mozart niet te klagen over artistieke erkenning. Zijn werken waren te koop bij alle belangrijke Weense muziekhandels en zijn opera’s werden op internationale schaal uitgevoerd: Don Giovanni ging in Berlijn, Augsburg, Hannover, Bonn, Kassel, Bad Pyrmont, München, Praag en Keulen, Die Entführung aus dem Serail in Amsterdam, Erfurt en Pest, Le nozze di Figaro in Bonn en Hamburg, Così fan tutte in Frankfurt, Mainz, Leipzig en Dresden.

Maar omdat er nog geen auteursrechten bestonden, werd Mozart – die dapper probeerde als zelfstandig ondernemer het hoofd boven water te houden – hier financieel niet beter van. Op dat gebied gloorde er tegen het einde van het jaar weer enige hoop, in de vorm van toelagen die hem werden aangeboden door organisaties in Amsterdam en Hongarije, en uitnodigingen om naar Engeland en Rusland te komen. Door zijn voortijdige dood – hij was immers nog maar 35 jaar – heeft hij hier niet meer van kunnen profiteren.

 

Schikaneder

Een oude bekende die hij in 1780 in Salzburg had ontmoet, namelijk Emanuel Schikaneder, stelde Mozart in november 1790 voor om samen een Duitstalige opera te schrijven voor het Theater auf der Wieden in Wenen. Daarvan was deze acteur, zanger, toneelschrijver en componist sinds juli 1789 de intendant. Voor het op muziek zetten van zijn eigen libretto’s gaf hij, behalve aan Mozart, opdrachten aan nu totaal onbekende componisten, zoals Wölfl, Henneberg en Seyfried. In de eerste voorstellingsreeks van Die Zauberflöte vertolkte hij zelf de rol van Papageno.

Helaas had Schikaneder de financiën van zijn theater niet op orde, uiteindelijk moest het in 1801 sluiten. Meteen daarna zag hij nieuwe mogelijkheden in het nieuwe Theater an der Wien, dat tegenwoordig nog steeds wordt gebruikt. Zijn laatste jaren waren treurig. Nadat hij in 1806 de licentie van het Theater an der Wien had verkocht en de leiding over het theater in Brno had overgenomen, keerde hij in 1809 terug naar Wenen. In 1812 werd hij krankzinnig en stierf in armoede – het tragische einde van een toonaangevende theaterpersoonlijkheid.

 

Beproevingen

Schikaneders libretto’s voldeden uitstekend aan de toenmalige eisen; ook zijn tekst voor Die Zauberflöte is Mozarts muziek beslist niet onwaardig. Hij leverde zowel de gesproken dialogen als de woorden voor de gezongen nummers. Het gegeven van Die Zauberflöte gaat deels terug op het exotische sprookje Lulu van Jakob Liebeskind, dat een paar jaar eerder was gepubliceerd.

Componist en librettist schreven zowel voor het ‘gewone’ publiek, dat dol was op vrolijke stukken en op sprookjes met barok kunst- en vliegwerk, als voor intellectuelen, die voldoening konden putten uit de weergegeven idealen van verheffing en broederschap. De ontwikkeling van kinderlijk wezen tot volwassene komt in Die Zauberflöte symbolisch tot stand via allerlei beproevingen, waarvoor de vrijmetselarij als model heeft gediend.

 

Nieuwe wegen

De lichte en de serieuze aspecten komen terug in de verschillende muzikale stijlen die Mozart in deze ‘deutsche Oper’ toepast. De twee Italiaans getinte aria’s van de Königin der Nacht zijn verwant aan de opera seria, maar verder zijn er overwegend Duitse elementen en invloeden aan te wijzen. De eenvoud van Duitse volksliederen klinkt uit de aria’s van Papageno (‘Der Vogelfänger bin ich ja', 'Ein Mädchen oder Weibchen’) en zijn duet met Pamina (‘Bei Männern, welche Liebe fühlen’). Een verfijnde combinatie van Duitse ernst en Italiaanse melodiek kenmerkt Tamino’s ‘Dies Bildnis ist bezaubernd schön’, Sarastro’s ‘In diesen heil’gen Hallen’ en Pamina’s ‘Ach, ich fühl’s’.

Plechtig en waardig zijn de Mars van de Priesters, hun koren, veelal begeleid door trombones en Sarastro’s aria met koor ‘O Isis und Osiris’. Opvallend is het citeren van de koraalmelodie ‘Ach, Gott, vom Himmel sieh’ darein’ in het duet van de Geharnischten ‘Der, welcher wandelt’ (finale tweede akte). Een bijzondere kleur hebben de terzetten van de Drei Knaben.

Het is een fictie dat de nog zo jonge Mozart Die Zauberflöte bedoelde als samenvattende apotheose van zijn oeuvre: het gaat hier juist om het inslaan van nieuwe wegen, die deel uitmaken van de ontwikkeling naar Beethovens Fidelio, Webers Der Freischütz en Wagners Der Ring des Nibelungen. Zijn opera oogstte na de première op 30 september 1791 veel succes, en nog steeds is de Zauberflöte een van de meest geliefde titels uit het hele repertoire.