Poëzie in beweging: Edmund de Waal over zijn decorontwerpen voor Yugen
Bijna achttien maanden geleden (eind 2016 – red.) ontving ik een bericht van Wayne McGregor: “Ik ben bezig met een project waar ik het graag met je over zou willen hebben.” Of ik geïnteresseerd was in het meewerken aan een stuk op basis van psalmen?
Ik hou van Wayne’s werk. Hij is iemand die lijkt te gedijen bij samenwerking met een haast caleidoscopische reeks aan mensen; muzikanten, architecten, wetenschappers, schrijvers en beeldend kunstenaars. Zijn Woolf Works in The Royal Opera House, gebaseerd op fragmenten van Virginia Woolf, had me eerder diep geraakt.
Zijn vraag aan mij leek echter uit het niets te komen. Ik had nog nooit met een choreograaf samengewerkt, laat staan iets voor het toneel ontworpen. Maar ik was wél opgegroeid met de psalmen, die ook als basis zouden dienen voor een door mij nieuw te ontwikkelen installatie voor het Ghetto in Venetië. Ik zei ja en las het contract. Vervolgens schreef ik in mijn notitieboekje dat echt goede samenwerkingen altijd risicovol zijn.
Ideeën in beweging
Zo belandde ik op een maandagmorgen in februari in de Ashton-studio van The Royal Opera House, een van boven verlichte ruimte met grijze vloeren, spiegels en een diepe stilte. Een raam in de studio kijkt uit op een gang, waardoor regelmatig verschillende gezichten naar binnen kijken. Op deze bewuste dag zijn er drie dansers, Sarah, Matt en Olivia. Het hadden er eigenlijk vier moeten zijn, maar eentje ontbreekt vanwege een blessure – een teken van het fysiek belastende bestaan van dansers. Amanda maakt op wonderbaarlijke wijze notities van de zich ontvouwende bewegingen. Wayne is er ook. Ik zit op de grond met een notitieboek en probeer mezelf onzichtbaar te maken. Ik doe een poging op te schrijven wat ik zie en hoor, maar dat voelt opdringerig. Dus ik blijf stil zitten.
Wayne begint met een bepaalde beweging. Dan zegt hij: “Kun je hier naartoe bewegen?” Hij toont, omschrijft en suggereert – een lange, lenige zwarte vorm die altijd in beweging is rond het danspaar. Het is een reeks aanrakingen, een uitwisseling van energie, een puls. Een interactie tussen verzoek en onderzoek, tussen grote aspiraties en de concrete eigenheid van deze twee mensen en hun kunde. Ik hou hiervan. Ik had een meer didactisch werkproces verwacht; dit is vooral verkennend en onderzoekend. “Houd de lucht vast,” zegt hij. “Houd de negatieve ruimte tussen jullie lichamen in stand.” “Jullie handen zouden als het ware kinderhoofden moeten aanraken.” “Dit moet eruitzien alsof jullie door zand lopen.” “Geef de vloer hier een zegening.”
Na een uur repetitie is er een minuut dans ontstaan.
Ik zie ideeën in beweging, een verandering van vorm, een ademhaling door een stroom van beelden, gericht op een taal voor dit nieuwe werk, Chichester Psalms.
Bernstein
Mijn werkpraktijk is gegrond in het eenzame vak van potten maken, maar de vele verschillende projecten die ik doe zorgen voor een vrolijk komen en gaan van mensen in mijn atelier. Op vrijdagen heb ik de ruimte echter altijd voor mezelf alleen. Het is een essentiële dag waarop ik de dingen waar ik mee bezig ben verder uitwerk. Sinds ruim een jaar schallen op deze dag de Chichester Psalms uit mijn luidsprekers en werk ik aan de enscenering. Hoe creëer ik een passend decor voor dans en stem, dat daadwerkelijk aansluit op de betoverend mooie teksten van de psalmen?
Chichester Psalms werden in 1965 gecomponeerd door Leonard Bernstein, in opdracht van Walter Hussey, de deken van de kathedraal van Chichester. Hij was een vreemde vogel onder de geestelijken, een gepassioneerd pleitbezorger van hedendaagse kunsten in de kerk. Volgens hem was het noodzakelijk om de meest radicale kunstenaars, dichters en componisten in verbinding te brengen met het christendom. In zijn parochie in Northampton had hij in de jaren veertig beeldhouwer Henry Moore overgehaald om een Madonna met Kind te maken en componist Benjamin Britten om een hymne te schrijven. In Chichester initieerde hij opdrachten voor schilderijen van Graham Sutherland en een glas-in-lood-raam door Marc Chagall. Het was visionair.
Bernstein was, net als Chagall, beroemd en joods. Zijn Young People’s Concerts, waarin hij de innerlijke betekenis van muziek vol directheid onder woorden bracht, hadden hem een buitengewoon platform bezorgd. West Side Story was een groot succes. Hij had het pre-inaugurele gala van president Kennedy gedirigeerd en de dag na diens overlijden Mahlers Tweede symfonie ‘Auferstehung’. Later componeerde hij zijn Kaddish symfonie ter nagedachtenis aan Kennedy, een treurzang voor de verloren hoop. Het persoonlijke en het nationale waren hierin nauw verweven. Voor Chichester zette Bernstein zes psalmen op muziek, in drie delen, te zingen in het Hebreeuws. Met de solo van een jongenssopraan naast het koor, benadrukte Bernstein de oorsprong van de psalmen als ‘Liederen van David’. Het werk begint met een krachtige, declamatorische opening. Pauken en een harp brengen een explosie van de eerste dramatische klanken. De psalmen verklanken zowel onrust (“Waartoe leidt het woeden van de volken, het rumoer van de naties? Tot niets. De koningen van de aarde komen in verzet, de wereldmachten spannen samen tegen de Heer en zijn gezalfde”) als rust en veiligheid (“Ik keer terug in het huis van de Heer tot in lengte van dagen”). Deze psalmen zijn steeds in beweging tussen het enkelvoud en het meervoud, tussen de eenzame stem en die van de groep. Deze contradicties waren de sleutel voor mijn ontwerp.
Plekken voor toevlucht en rust
Dit werk is voor mij persoonlijk. Ik ben opgegroeid in kathedralen, eerst in die van Lincoln en daarna in die van Canterbury, als onderdeel van een familie van anglicaanse geestelijken. Ik hoorde de psalmen als onderdeel van de kerkdiensten: ze waren onderdeel van de matins in de ochtend en de evensong aan het eind van de middag. Deze diensten waren op hun beurt ook weer post-reformatorische echo’s van wat daarvoor was geweest; de maar liefst acht dagelijkse en nachtelijke gebedsdiensten die het ritme van het kloosterleven voor de reformatie bepaalden.
Mijn broers en ik ‘leenden’ regelmatig ’s nachts een sleutel en gingen dan op verkenningstocht door de kathedraal. Door de verlichting werden vreemde bewegende schaduwen op de muren geworpen. Op een gedenkwaardige nacht, veertig jaar geleden, hoorden we de monniken van de Abdij van Bec in Normandië voor het eerst sinds vijfhonderd jaar de psalmen weer zingen in Canterbury Cathedral.
Hoe muziek in ruimtes werkt, hoe het licht beweegt, werd door deze ervaringen een deel van mijn leven. Ik heb met porseleinen objecten veel installaties gemaakt – gegroepeerd in huiselijke ruimtes, museumkoepels en galerijen. De choreografie van objecten, hoe objecten werken in het ritme en met de dynamiek van pauze en loslaten, dat is wat ik doe. Maar bij de gedachte aan lichamen in de ruimte keerde ik steeds weer terug naar beelden van lichamen die bevroren lijken te zijn – foto’s uit de jaren vijftig van de jonge radicale choreograaf Merce Cunningham op Black Mountain College in North Carolina. Daarop lijkt hij haast tot een soort beeldmerk te verworden, als een Chinese penseelstreek op een rol papier. Ik vroeg me af of het mogelijk was om structuren voor de dansers te creëren, plekken voor toevlucht en rust. Deze plekken moesten er buitengewoon mooi uitzien. Ik wilde dat ze op zouden vlammen met licht – dat ze als lichtbakken zouden fungeren op een toneel dat verder tot een uitgestrekte zwartheid teruggebracht is. Deze lichte structuren zouden altijd zichtbaar moeten zijn vanuit de zaal, ook met complexe zichtlijnen. Ook moesten ze verplaatsbaar zijn – het is immers een coproductie met Het Nationale Ballet in Amsterdam – en betaalbaar. En op tijd klaar voor de première.
Samenwerkingen
In het jaar voorafgaand aan de Londense première heb ik veel tijd doorgebracht met Wayne, zowel in zijn buitengewone ruimte in het Queen Elizabeth Olympic Park als in The Royal Opera House. Dat laatste gebouw lijkt wel afkomstig uit een verhaal van Jorge Luis Borges en is een waar labyrint van vaardigheden en kennis. Op een dwaaltocht kun je zomaar in de wapenkamer belanden; of in de ververij, waar in grote vaten verf wordt geroerd; of, zoals mij een keer tot mijn schaamte overkwam, middenin een repetitie voor Carmen. De ene gang komt uit op barokke toga’s, de andere op rekkende en strekkende dansers. De lift vormde het decor voor verschillende gesprekken met Koen Kessels, de muzikaal directeur van The Royal Ballet, over de partituur. Het werken met productiemanager Colin Maxwell en lichtontwerper Lucy Carter was van belang om het ‘morsen’ van licht te begrijpen en te voorkomen. De samenwerking met Catherine Smith bij het maken van een maquette in precieze, nauwkeurige proporties, was eveneens van groot belang op mijn ontdekkingstocht naar het laten werken van mijn ideeën. Het was fascinerend om met kostuumontwerper Shirin Guild, al meer dan twintig jaar een goede vriendin van me, over de kleuren na te denken. Alhoewel de psalmen regelmatig hartverscheurend zijn – het zijn immers liederen van ballingschap – keerden we steeds weer terug naar de levensbevestigende energie die eruit spreekt. Het spectrum van granaatappelkleuren (rood, oranje en kastanjebruin), gecreëerd met natuurlijke kleurstoffen uit verschillende dorpen in Iran, verleende diepgang aan dit aspect.
Nu gaat het dan gebeuren. Deze dansers, dit koor en een enkel jongetje. De muziek en de ruimte. Ideeën in beweging – eindelijk.
Decorontwerper Edmund de Waal (beeldend kunstenaar, meesterpottenbakker en auteur) schreef deze bijdrage voor het programmaboek van The Royal Opera House, waar Yugen in maart 2018 in première ging.
©Edmund de Waal/Telegraph Media Group Limited 2018