Roméo et Juliette: opera vol liefdesduetten
Tekst: Laura Roling
De toneelstukken van Shakespeare zijn in de loop der eeuwen een dankbare bron van inspiratie geweest voor operacomponisten. Zo ook de gedoemde geliefden Romeo en Julia. Belcanto-componist Vincenzo Bellini schreef al een opera over het liefdeskoppel. De ultieme Romeo en Julia-opera is echter van de Franse componist Charles Gounod.
Charles Gounod (1818-1893) groeide op in Parijs, de toenmalige operahoofdstad van de wereld. Meyerbeer en Halévy maakten er hun grand opéras, maar ook Rossini, Verdi en Wagner waren er te vinden. Parijs was in de negentiende eeuw het Hollywood van de opera, en oefende een haast magnetische aantrekkingskracht uit op iedereen die ertoe deed of ertoe wilde doen in de opera.
Gounod voelde aanvankelijk echter weinig voor opera. Hij twijfelde tussen het priesterkleed en de muziek, en richtte zich in eerste instantie vooral op het componeren van kerkmuziek. Het platgespeelde Bach-Gounod ‘Ave Maria’ is vandaag de dag nog steeds een van zijn bekendste composities. Zijn vriendschap met de beroemde mezzosopraan Pauline Viardot voerde Gounod uiteindelijk tóch naar het operatoneel. Daar beleefde hij in 1859 zijn grote internationale doorbraak met Faust. Met Roméo et Juliette volgde in 1867 een tweede internationale triomf.
Shakespeare vs. Gounod
In hun operaversie volgden Gounod en zijn librettisten Jules Barbier en Michel Carré de structuur en de tekst van Shakespeares Romeo and Juliet min of meer nauwkeurig. Zo nemen ze zelfs de proloog, die het verhaal in een notendop vertelt, in de opera op en laten deze zingen door het koor.
Wel concentreren ze zich veel sterker op het verhaal van de twee geliefden, en snoeien ze alles uit het verhaal dat onnodig is voor hun verhaallijn. Wat er verloren gaat is de volle omvang van het familieconflict, scènes die kanttekeningen plaatsen bij de ware liefde tussen Romeo en Julia, en veel grappen over seks. Wat het oplevert is een opera over allesverzengende liefde.
‘Het kloppend hart van de opera wordt dan ook gevormd door de aangrijpende liefdesduetten’
Roméo et Juliette zou in zekere zin de Franse evenknie van Wagners Tristan und Isolde genoemd kunnen worden. De liefde en het verlangen zijn zo groot, zo overweldigend, zo meeslepend, dat deze alleen nog maar een uitweg in de dood kunnen vinden. Het kloppend hart van de opera wordt dan ook gevormd door de aangrijpende liefdesduetten tussen Roméo en Juliette. De teller komt uiteindelijk op vier. Hiervoor past Gounod zelfs het slot van Shakespeares stuk zo aan dat de geliefden niet om beurten, maar samen sterven, in een magistraal slotduet.
Liefde in tijden van oorlog
Regisseur Olivier Py liet zich voor zijn productie van Roméo et Juliette inspireren door een recente oorlog dichtbij huis: de Joegoslavische Burgeroorlog, met als tragisch dieptepunt de val van Srebrenica in 1995, die uitliep op een genocide van zo’n 8000 moslimmannen- en jongens. Py volgde deze oorlog destijds op de voet, en constateerde tot zijn verbazing dat er temidden van de verschrikkingen ook zeer intens geleefd werd.
Daarover zei hij in een interview voorafgaand aan de productie in 2010: “Ik heb tijdens de oorlog momenten van vreugde, vrede en eenheid gezien... Dansen, liefde en seks omdat het morgen voor altijd voorbij kan zijn. Daar gaat het stuk over, niet zozeer bij Shakespeare, maar wel bij Gounod.”
In zijn regie verbond Olivier Py de twee gegevens: zijn productie van Roméo et Juliette speelt zich dan ook niet af tegen de achtergrond van een simpele familievete, maar tegen die van een burgeroorlog, waarin de meest duistere kanten van de mens naar boven komen. In deze donkere en dreigende wereld vinden de twee geliefden slechts ontsnapping in elkaar. Althans, dat proberen ze. Het loopt uit op ontsnapping in de dood.