artikel onegin (1)

Tatjana's liefdesbrief in Onegin

24 maart 2017

Tekst: Margriet Prinssen



In het Russische balletdrama Onegin, naar Aleksandr Poesjkins gelijknamige roman in verzen, blijft de liefde die de jonge, dromerige Tatjana voor de elegante aristocraat Onegin koestert, in eerste instantie onbeantwoord. Ze schrijft hem een aangrijpend vertwijfelde liefdesbrief, die later door Onegin verscheurd wordt. Maar, “jij was het toch, die mij vol vreugde en liefde, woorden van hoop hebt toegefluisterd?”

HET VERHAAL

Het ballet Onegin, naar de gelijknamige roman in verzen van Aleksandr Poesjkin uit 1833, speelt zich af in Rusland anno 1820. In dit verhalende balletdrama wordt de jonge, dromerige Tatjana op slag verliefd op Onegin, een elegante aristocraat. Maar Onegin is helemaal niet in haar geïnteresseerd en versiert haar zuster Olga, hoewel die met zijn vriend Lenski is verloofd. Het leidt tot een duel tussen Onegin en Lenski dat de laatste met de dood moet bekopen. Wanneer Onegin jaren later de inmiddels getrouwde Tatjana onverwacht op een bal ontmoet, ontbrandt zijn liefde alsnog. Hij smeekt haar om vergeving, maar Tatjana wijst hem af. Hun beider levens zijn gedoemd ongelukkig te blijven.

Onegin - een ballet vol liefde en tragedie

onegin2.

Het ballet Onegin is oorspronkelijk gemaakt in 1965 voor het Stuttgarter Ballett door John Cranko, een belangrijke choreograaf van vernieuwende, verhalende balletten. Cranko presenteerde zelf in 1967 een nieuwe versie die sindsdien als dé standaard wordt beschouwd.

‘‘Je verscheen me in mijn dromen, nog ongezien had ik je al lief’’

In de tweede scène van het eerste bedrijf schrijft Tatjana een brief aan Onegin om uitdrukking te geven aan haar overweldigende gevoelens van liefde:

“Ik schrijf u, wat wilt u meer, wat kan ik

verder zeggen? Ik weet dat u mij van

nu af aan met minachting kunt straffen.

Maar als u voor mij, die door het noodlot

is getroffen, zelfs maar één druppel

medelijden hebt bewaard, dan zult u mij

niet in de steek laten! Eerst wilde ik

zwijgen, gelooft u mij, en zoudt u van

mijn schande niets hebben geweten,

nooit, nooit!”

“Waarom toch hebt u ons bezocht in dit

afgelegen oord? Ik zou u nooit hebben

gekend en van geen bittere kwelling

weten. Wie weet was mettertijd de

onrust in mijn onervaren ziel wel wat

bedaard en had ik een vriend gevonden

naar mijn hart, was ik een trouwe

echtgenote geworden en een goede

moeder...”

“Een ander!? Nee, niemand anders zou

ik mijn hart kunnen schenken! ’t Is in

de hemel voorbestemd, het is Gods wil,

ik hoor bij jou. Mijn hele leven was een

voorbereiding op die ontmoeting die

zeker komen moest. Ik weet, jij bent mij

door God gezonden, en tot mijn dood

zul je mijn behoeder zijn. Je verscheen

me in mijn dromen, nog ongezien had ik

je al lief. De raadselachtige blik in je

ogen heeft me gekweld, en in mijn ziel

weerklonk jouw stem. Al zo lang... Nee!

Het was geen droom! Ik herkende je

meteen toen je bij ons binnenkwam, ik

was als verlamd, begon te gloeien, en ik

zei in stilte: daar is hij, daar is hij! Is het

niet zo dat ik je al hoorde toen jij

onhoorbaar tot mij sprak? Terwijl ik arme

mensen hielp, of zielensmart troostte

met gebed? En ben jij het niet, dierbaar

visioen, die nu op dit moment zich in het

duister even aan mij vertoont, gebogen

over mijn hoofdeinde? Jij was het toch

die mij vol vreugde en liefde woorden

van hoop hebt toegefluisterd?”

‘‘Wie ben je, een beschermengel of een sluwe verleider? Maak toch een einde aan mijn twijfels!’’

“Wie ben je, een beschermengel of een

sluwe verleider? Maak toch een einde

aan mijn twijfels! Misschien is dit alles

onzin, werd mijn jonge ziel bedrogen,

en wacht mij een heel ander lot?

Het zij zo! Van nu af ligt mijn lot in jouw

handen, voor jou vergiet ik deze tranen,

en ik smeek je om bescherming!

Bedenk: ik ben hier helemaal alleen!

Niemand begrijpt me! Mijn gezond

verstand heeft me verlaten en zwijgend

moet ik ten onder gaan. Ik wacht op je,

ik wacht op je! Met één enkel woord kun

je mijn hart weer leven geven of deze

benauwde droom, o wee, verstoren en

mij straffen met een verdiend verwijt!

Ik eindig! Herlezen durf ik niet. Ik besterf

het haast van angst en schaamte, maar

zijn eergevoel is een waarborg voor mij:

onbevreesd verlaat ik mij daarop!”

 

Vertaling libretto Jevgeni Onjegin: Raya Lichansky