Tatjana's liefdesbrief in Onegin
Tekst: Margriet Prinssen
In het Russische balletdrama Onegin, naar Aleksandr Poesjkins gelijknamige roman in verzen, blijft de liefde die de jonge, dromerige Tatjana voor de elegante aristocraat Onegin koestert, in eerste instantie onbeantwoord. Ze schrijft hem een aangrijpend vertwijfelde liefdesbrief, die later door Onegin verscheurd wordt. Maar, “jij was het toch, die mij vol vreugde en liefde, woorden van hoop hebt toegefluisterd?”
HET VERHAAL
Het ballet Onegin, naar de gelijknamige roman in verzen van Aleksandr Poesjkin uit 1833, speelt zich af in Rusland anno 1820. In dit verhalende balletdrama wordt de jonge, dromerige Tatjana op slag verliefd op Onegin, een elegante aristocraat. Maar Onegin is helemaal niet in haar geïnteresseerd en versiert haar zuster Olga, hoewel die met zijn vriend Lenski is verloofd. Het leidt tot een duel tussen Onegin en Lenski dat de laatste met de dood moet bekopen. Wanneer Onegin jaren later de inmiddels getrouwde Tatjana onverwacht op een bal ontmoet, ontbrandt zijn liefde alsnog. Hij smeekt haar om vergeving, maar Tatjana wijst hem af. Hun beider levens zijn gedoemd ongelukkig te blijven.
Onegin - een ballet vol liefde en tragedie
Het ballet Onegin is oorspronkelijk gemaakt in 1965 voor het Stuttgarter Ballett door John Cranko, een belangrijke choreograaf van vernieuwende, verhalende balletten. Cranko presenteerde zelf in 1967 een nieuwe versie die sindsdien als dé standaard wordt beschouwd.
‘‘Je verscheen me in mijn dromen, nog ongezien had ik je al lief’’
In de tweede scène van het eerste bedrijf schrijft Tatjana een brief aan Onegin om uitdrukking te geven aan haar overweldigende gevoelens van liefde:
“Ik schrijf u, wat wilt u meer, wat kan ik
verder zeggen? Ik weet dat u mij van
nu af aan met minachting kunt straffen.
Maar als u voor mij, die door het noodlot
is getroffen, zelfs maar één druppel
medelijden hebt bewaard, dan zult u mij
niet in de steek laten! Eerst wilde ik
zwijgen, gelooft u mij, en zoudt u van
mijn schande niets hebben geweten,
nooit, nooit!”
“Waarom toch hebt u ons bezocht in dit
afgelegen oord? Ik zou u nooit hebben
gekend en van geen bittere kwelling
weten. Wie weet was mettertijd de
onrust in mijn onervaren ziel wel wat
bedaard en had ik een vriend gevonden
naar mijn hart, was ik een trouwe
echtgenote geworden en een goede
moeder...”
“Een ander!? Nee, niemand anders zou
ik mijn hart kunnen schenken! ’t Is in
de hemel voorbestemd, het is Gods wil,
ik hoor bij jou. Mijn hele leven was een
voorbereiding op die ontmoeting die
zeker komen moest. Ik weet, jij bent mij
door God gezonden, en tot mijn dood
zul je mijn behoeder zijn. Je verscheen
me in mijn dromen, nog ongezien had ik
je al lief. De raadselachtige blik in je
ogen heeft me gekweld, en in mijn ziel
weerklonk jouw stem. Al zo lang... Nee!
Het was geen droom! Ik herkende je
meteen toen je bij ons binnenkwam, ik
was als verlamd, begon te gloeien, en ik
zei in stilte: daar is hij, daar is hij! Is het
niet zo dat ik je al hoorde toen jij
onhoorbaar tot mij sprak? Terwijl ik arme
mensen hielp, of zielensmart troostte
met gebed? En ben jij het niet, dierbaar
visioen, die nu op dit moment zich in het
duister even aan mij vertoont, gebogen
over mijn hoofdeinde? Jij was het toch
die mij vol vreugde en liefde woorden
van hoop hebt toegefluisterd?”
‘‘Wie ben je, een beschermengel of een sluwe verleider? Maak toch een einde aan mijn twijfels!’’
“Wie ben je, een beschermengel of een
sluwe verleider? Maak toch een einde
aan mijn twijfels! Misschien is dit alles
onzin, werd mijn jonge ziel bedrogen,
en wacht mij een heel ander lot?
Het zij zo! Van nu af ligt mijn lot in jouw
handen, voor jou vergiet ik deze tranen,
en ik smeek je om bescherming!
Bedenk: ik ben hier helemaal alleen!
Niemand begrijpt me! Mijn gezond
verstand heeft me verlaten en zwijgend
moet ik ten onder gaan. Ik wacht op je,
ik wacht op je! Met één enkel woord kun
je mijn hart weer leven geven of deze
benauwde droom, o wee, verstoren en
mij straffen met een verdiend verwijt!
Ik eindig! Herlezen durf ik niet. Ik besterf
het haast van angst en schaamte, maar
zijn eergevoel is een waarborg voor mij:
onbevreesd verlaat ik mij daarop!”
Vertaling libretto Jevgeni Onjegin: Raya Lichansky