De gouden vis

Het verhaal van deze voorstelling is heel oud. Op verschillende plekken in de wereld vertellen mensen het aan elkaar. Maar overal doen ze dat net weer anders. Hieronder vind je het sprookje zoals het in Rusland verteld wordt.

de gouden vis

Aan de kust van het eiland Boejan leefden eens een oude man en vrouw in een hut. Ze waren heel arm. De oude man ging elke dag naar de zee om te vissen en ze konden maar net in leven blijven van wat hij ving.

Op een dag wierp hij zoals gewoonlijk zijn net uit. Toen hij het weer binnenhaalde, leek er iets heel zwaars in te zitten. Hij trok en trok en uiteindelijk kreeg hij het weer op het strand. Daar ontdekte hij dat hij één klein visje had gevangen, van een soort die hij nog nooit had gezien: een gouden vis.

De vis sprak tot hem met een mensenstem. “Houd me niet, oude man”, zei hij; ‘laat me weer vrij in de zee en ik zal je ervoor belonen: wat je maar wenst zal ik je geven.”

De oude man dacht even na. Toen zei hij, “Ach, ik hoef je niet. Ga maar terug de zee in.” En hij gooide de vis in het water en ging naar huis.

“Zo,” zij zijn vrouw, toen hij thuiskwam, “wat heb je gevangen vandaag?”

“Enkel een klein visje,” zei de man. “Een gouden vis, die ik maar weer heb vrijgelaten. Hij smeekte zo luid. ‘Zet me weer terug in de blauwe zee,’ zei hij, ‘en ik zal je belonen, want wat je wenst zal ik je geven.’ Toen heb ik hem maar weer laten gaan, zonder iets te vragen.” “O, jij ouwe dwaas!” zei zijn vrouw in razernij, “wat een kans heb jij laten lopen. Je had de vis tenminste kunnen vragen om ons wat brood te geven. We hebben amper een korstje in huis.”

De oude vrouw bleef maar mopperen, dus om haar een plezier te doen, ging de man naar de kust, en daar riep hij uit:

“Visje, zeg visje, kom toch eens. Hé!

Je staart onder water, je kopje uit zee!"

De vis kwam naar de kust. “Zo, wat wil je, oude man?”, vroeg hij.

“Mijn vrouw,” zei de man, “is buiten zichzelf en ze stuurde me om je om brood te vragen.” “Heel goed,” zei de vis, “ga naar huis en je zult het hebben.”

De oude man ging terug en toen hij de hut binnenliep, vond hij brood in overvloed. “Zo,” zei hij tegen zijn vrouw, “nu hebben we genoeg brood.”

“O ja!” zei ze, “maar ik heb zo’n pech gehad terwijl je weg was. Onze emmer is gebroken. Waarin moet ik nu de was doen? Ga naar de vis en vraag hem om een nieuwe emmer.”

En de man ging op pad. Bij het strand riep hij uit:

“Visje, zeg visje, kom toch eens. Hé!

Je staart onder water, je kopje uit zee!"

Al snel verscheen de vis. “Zo, oude man,” zei hij, “wat wil je?”

“Mijn vrouw," zei de man, “heeft een ongelukje gehad en nu is onze emmer kapot. Dus ik ben gekomen om een nieuwe te vragen.” “Heel goed,” zei de vis, “thuis zul je er een vinden.”

De oude man ging terug. Zodra hij thuis kwam, zei zijn vrouw tegen hem: “Ga meteen terug naar de gouden vis en vraag om een nieuwe hut. Die van ons valt uit elkaar. We hebben amper een dak boven ons hoofd.”

De oude man kwam opnieuw bij het strand en riep:

“Visje, zeg visje, kom toch eens. Hé!

Je staart onder water, je kopje uit zee!"

De vis kwam. “Zo, wat is het?” vroeg hij.

“Mijn vrouw,” zei de man, “is in een heel slecht humeur, en heeft me gestuurd om je te vragen om voor ons een nieuwe hut te bouwen. Ze zegt dat er in die van ons niet meer te wonen valt.”

“O, maak je daarover geen zorgen,” zei de vis. “Ga naar huis. Je zult hebben wat je wilt.”

De oude man ging weer terug, en op de plek van zijn armoeiige krot vond hij een nieuwe hut, gebouwd van eikenhout en fraai versierd. De oude man was verheugd, maar zodra hij naar binnen ging, viel zijn vrouw tegen hem uit: “Wat een idioot ben jij toch! Je weet niet hoe je geluk te grijpen als het je wordt opgediend. Je denkt dat je het goed gedaan hebt, omdat je een nieuwe hut gekregen hebt. Ga terug naar de gouden vis en zeg hem dat ik geen vissersvrouw meer wil zijn. Ik zal een aartshertogin zijn, met veel aanzien en tal van bedienden.

De oude man ging naar de gouden vis.

“Wat is het?” vroeg de vis.

“Mijn vrouw laat me niet met rust,” antwoordde de man. “Nu wil ze een aartshertogin zijn; ze neemt er geen genoegen mee mijn vrouw te zijn.”

“Wel, het zal zijn zoals ze wenst. Ga weer naar huis,” zei de vis.

En de man ging op pad. Wat een verbazing toen hij op de plek waar zijn huis had gestaan een hoog herenhuis aantrof! Bedienden vulden de hal en in de keukens waren koks druk in de weer. Op een stoel in een mooie kamer zat de vrouw, in gewaden blinkend van het goud en zilver, bevelen te geven.

“Goeiedag, vrouw!” zei de man.

“Wie ben jij, man?” zei zijn vrouw. Wat heb jij met mij van doen, een verfijnde dame? Verwijder die clown”, zei ze tegen haar bedienden. “Breng hem naar de stal, en ransel die onbeschaamdheid uit zijn lijf.”

De bedienden grepen de oude man, brachten hem naar de stal, en daar sloegen ze hem tot hij nauwelijks nog wist of hij dood of levend was. Daarna maakte de

vrouw hem tot portier van het huis. Ze gaf hem een bezem en liet hem de tuin op orde houden. Zijn eten kreeg hij in de keuken. [...]

Na een tijd kreeg de vrouw er genoeg van om enkel maar aartshertogin te zijn, dus zei ze tegen haar man, “Ga naar de gouden vis, en zeg hem dat ik een keizerin, een tsarina zal zijn.”

De oude man ging naar de kust. Hij riep: “Visje, zeg visje, kom toch eens. Hé!

Je staart onder water, je kopje uit zee!"

De vis zwom naar de kust. “Zo oude man!” zei hij, “Wat wil je?”

“Mijn vrouw is nog niet tevreden,” zei de man; “ze wil nu een tsarina zijn.” “Maak je daarom maar geen zorgen,” zei de vis, “en ga naar je huis. Wat je vraagt zal gebeuren.”

De man ging terug. In plaats van het mooie huis vond hij een paleis met een gouden dak. Soldaten stonden rondom op wacht. Voor het paleis was een tuin en daar-

achter een fraai park, waarin troepen paradeerden. Op een balkon stond de tsarina, omgeven door officieren en edellieden. De troepen presenteerden hun wapens, de trommels sloegen, de trompetten bliezen en de mensen juichten.

Na korte tijd kreeg de vrouw er genoeg van tsarina te zijn en ze beval dat haar man moest worden opgespoord en voor haar geleid. Het paleis was in grote verwarring, want wie wist wat er van de oude man geworden was? Officiers en edellieden renden van hot naar her om hem te zoeken. Na lange tijd werd hij gevonden in een hut achter het paleis. “Luister, jij oude dwaas!” zei zijn vrouw. “Ga naar de gouden vis en vertel hem dat ik het zat ben om tsarina te zijn. Ik wil heersen over de hele oceaan, ik wil de macht over elke zee en over iedere vis.”

De oude man aarzelde om naar de vis te gaan met zo’n verzoek.

“Maak je uit de voeten,” zei zijn vrouw, “of je kop gaat eraf!”

De man ging naar de kustlijn en zei:

“Visje, zeg visje, kom toch eens. Hé!

Je staart onder water, je kopje uit zee!"

De vis kwam niet. De man wachtte, maar er was niets te zien. Toen zei hij de woorden nog eens. De golven bulderden. Zonet was het nog helder en kalm geweest, maar nu vulden donkere wolken de lucht, de wind huilde en het water was inktachtig zwart. Eindelijk kwam de vis. “Wat wil je, oude man?” vroeg hij? “Mijn oude vrouw,” antwoordde hij, “is zelfs nu nog niet tevreden. Ze zegt dat ze niet langer tsarina wil zijn, maar wil heersen over alle wateren en alle vissen.” De vis gaf geen antwoord, maar dook omlaag en verdween in de zee. De man ging terug. Wat was er van het paleis geworden? Hij keek om zich heen, maar zag het nergens. Verbaasd wreef hij zich in zijn ogen. Op de plek waar het paleis had gestaan, was de oude hut, en bij de deur stond de oude vrouw in haar oude lompen. En dus begonnen ze opnieuw met hun oude leven. De man ging vaak vissen, maar nooit ving hij meer de gouden vis.

goud

Uit: Folk-lore and Legends. Russian and Polish, W.W. Gibbings, Londen, 1890.

Vertaling Wout van Tongeren