Hans van Manen over George Balanchine: ‘Zonder oren zie je niks’
Begin jaren vijftig ziet – dan nog – danser Hans van Manen voor het eerst een ballet van George Balanchine en het is liefde op het eerste gezicht. “Vanaf dat moment kreeg elk Balanchine-ballet van mij een tien!” En nog altijd kijkt de in 1983 overleden Russisch-Amerikaanse grootmeester regelmatig over Van Manens schouder mee. “Hij is en blijft voor mij toch de grootste. Maar ik zeg ook wel eens: ‘En nu wegwezen jij!’”
“Ik denk dat Concerto Barocco het eerste ballet was. Nee, eigenlijk weet ik dat wel zeker. Ik zag het in de Amsterdamse Stadsschouwburg”, zegt Hans van Manen over zijn eerste Balanchine-ervaring. “Ik danste op dat moment waarschijnlijk net bij het Ballet van De Nederlandse Opera, dat een flink repertoire had, maar ik wist onmiddellijk: dít is andere koek! Ik was meteen overweldigd. Wat mij het meest trof, was dat alles zo duidelijk was. En dan, hoe hij de dansersgroep gebruikte, dat hij – toen al – twee vrouwen een duet liet dansen, en hoe muzikaal de hele choreografie was. Ik kende Bachs Dubbelvioolconcert destijds al en alles klopte gewoon als een bus. Tijdens die ene voorstelling heb ik meteen voor eeuwig begrepen dat hier een grote meester aan het werk was.”
Monddood
Van Manen wachtte de choreograaf en artistiek leider van het net enkele jaren eerder opgerichte New York City Ballet diezelfde week ook op in de kleedkamergang van de Stadsschouwburg. “Om maar iets te kunnen zeggen vroeg ik hem hoe ik als danser in zijn groep kon komen. Waarop hij heel nuchter antwoordde: ‘Dan moet je naar de VS komen en auditie doen.’” Het is er, zegt Van Manen, nooit van gekomen. “Ik wilde, net als Balanchine, choreograaf worden en zag mijzelf dat niet in Amerika doen. Niet alleen vanwege de enorme competitie die er heerst, maar ook omdat ik graag vast bij een groep wilde horen, en de kans daarop was in Nederland toch aanzienlijk groter.”
Later heeft hij, zegt hij, Balanchine nog wel diverse malen ontmoet. Zoals in de jaren zeventig toen het Wiener Staatsballett in één programma Balanchines Brahms-Schönberg Quartet en Van Manens Adagio Hammerklavier danste en directeur Gerhard Brunner beide choreografen – en andere gasten – bij hem thuis uitnodigde voor een diner. Van Manen: “Ik durfde weinig te zeggen of te vragen. Ik was toch wel heel erg onder de indruk, en dat maakt natuurlijk al gauw monddood. Niettemin was het een gewéldige avond hoor, want de conversatie was prima en oren zijn ook belangrijk.”
Nét te laat en precies op tijd
Vanaf die eerste kennismaking, begin jaren vijftig, kreeg ook elk volgend Balanchine-ballet een ‘vette tien’ van Van Manen. “Ze zijn één voor één uitzonderlijk en ook zo fantástisch anders allemaal.” Het leidde ertoe dat Van Manen later dikwijls zou zeggen dat Balanchine in de repetitiestudio altijd over zijn schouder meekijkt. “Dat komt”, aldus Van Manen, “omdat hij mij is voorgegaan in het in elk aspect van een ballet zo helder mogelijk zijn; in de benodigde oplossingen tijdens een pas de deux, in de manier waarop je met groepen omgaat, enzovoort. Zonder erover na te denken heb ik dat meteen geleerd, ik snapte onmiddellijk wat hij met ‘zichtbaarheid’ bedoelt. Je hoeft geen verstand van dans te hebben. Je leest een Balanchine-ballet net zoals je een goed boek leest: je slaat pagina na pagina om en aan het eind ben je uiterst tevreden.”
Wat de twee choreografen zeker ook bindt, is hun lef om heel verschillende muziekstijlen en -stukken te gebruiken, waarbij ze er ook niet voor terugdeinsden om, bijvoorbeeld, muziek van Bach te kiezen die – op dat moment – door muziekpuristen nog vaak als ‘heilig’ werd beschouwd. Al was hun smaak wel verschillend, en beweerde Balanchine ooit dat ‘de danskunst zich maar beter niet aan Beethoven kon wagen’; een bewering die door Van Manen al in 1973, met Adagio Hammerklavier, faliekant onderuitgehaald werd.
Van Manen: “Balanchine had ook interesse in rodeo, Amerikaanse volksmuziek, Broadway, het circus. Terwijl ik werken maakte op muziek van The Rolling Stones, James Brown en John Cage.” Wat de twee hóé dan ook delen, is hun liefde voor jazz en swing. Van Manen: “Als je – zoals bij Balanchine – ziet dat de passen echt kloppen op de muziek, dan swingt het. Swingen is: nét te laat en precies op tijd. Zo creëer je ook ruimte tussen de noten en dat is essentieel voor swing.”
Humor is essentieel
Wat zijn meest favoriete Balanchine-ballet is? Van Manen vindt het lastig te zeggen, maar: “Van Balanchines Violin Concerto word ik toch wel behoorlijk opgewonden. Je begrijpt precies waar het allemaal vandaan komt. De ‘volksdansdingetjes’ die erin zitten, het elkaar aankijken, de humor, de manier waarop Karin von Aroldingen (een van de dansers van de oorspronkelijke cast – red.) bij haar opkomst in de finale even speels naar de anderen zwaait: het is stuk voor stuk geniaal.” Humor is, zelfs in de meest serieuze balletten, essentieel, aldus Van Manen. “Je moet als choreograaf afstand kunnen nemen, en daar helpt humor bij. Bovendien: in elke mop die je vertelt schuilt toch iets van de waarheid.”
Ook The Four Temperaments – dat in het (bijna) gelijknamige programma voorafgaand aan Van Manens Frank Bridge Variations te zien is – is volgens Van Manen een meesterwerk. “Een prachtig ballet, al leg ik mijzelf nooit uit waarom.” Om vervolgens met verwijzing naar Balanchines adagium ‘See the music, hear the dance’ toch een poging te wagen: “Mensen denken altijd dat je bij ballet je ogen nodig hebt, maar zonder je oren zie je ballet niet. Het is net als bij de lift, op de gang in het pand waar ik woon. Wanneer ik (een flinke afstand van de lift verwijderd – red.) binnen zit, ‘zie’ ik alles. Aan een ‘tak’ of ‘plop’ hoor ik precies of de lift van boven of van beneden komt, en van welke etage.”
Stelen oké, imiteren niet
Hoe groot Van Manens bewondering ook is: hij heeft, zegt hij, nooit één pas van Balanchine overgenomen. “Zijn balletten waren enkel een enorme inspiratiebron. Al háát ik het woord inspiratie eigenlijk. In navolging van Picasso en Stravinsky zeg ik liever: ‘I steal wherever I can’. Dat betekent: je mag wel stelen, maar niet imiteren. Je ziet iets in een kunstwerk van een ander, wat diegene zelf niet gezien heeft, en daarmee ga jij dan weer een stapje verder, of je doet er iets totaal anders mee.”
En dat geldt niet alleen ten aanzien van Balanchine, maar ook voor andere choreografen die hem ‘geïnspireerd’ hebben. “Jerome Robbins, Martha Graham toch ook wel.” En zoals Alexandra Radius en Han Ebbelaar in het onlangs verschenen boek Levensdans opmerken: Van Manen heeft vast en zeker ook het nodige van de Franse stijl en virtuositeit meegekregen, doordat hij als danser mede gevormd is door Françoise Adret (destijds artistiek leider van het Ballet van De Nederlandse Opera) en korte tijd heeft gedanst bij Roland Petits Les Ballets de Paris. Van Manen: “Als Han en Lex dat zo voelen, zit daar absoluut iets in. Ik ben nooit zo dol geweest op de drang van de Fransen om in dans verhaaltjes te vertellen, maar natuurlijk: je komt altijd ergens vandaan. Je kan niet verder zonder je verleden.”
Balanchine is, zegt hij, dan ook niet de enige die tijdens een repetitie regelmatig meekijkt over zijn schouder. “Dat doen Picasso en Stravinsky ook en nog een heleboel anderen. Maar niet anderhalf uur lang. Alleen wanneer je even vastzit en denkt: hoe zou die dat opgelost hebben? Bovendien: het zijn me nogal kritische kijkers over die schouder van mij. Ze kunnen ook gaan irriteren als ze niet nodig zijn. Dus ik kan ook met gemak zeggen: sodemieter op! Zelfs tegen dé grote meester Balanchine.”
De laatste der Mohikanen
Zou Balanchine net als Van Manen zelf tot op hoge leeftijd zijn doorgegaan, als hij niet op zijn negenenzeventigste overleden was? “Vast! Hij had als artistiek leider toch een eigen groep en dan heb je een verantwoordelijkheid, want zo’n groep moet nieuwe werken dansen. Maar eigenlijk doet het er ook niet toe: het feit dat zijn balletten nog overal ter wereld worden gedanst, betekent in feite toch dat hij nog steeds aan het werk is.”
“Niettemin realiseer je je natuurlijk weleens: Balanchine, Robbins, Merce Cunningham, ze zijn er allemaal niet meer. Ik ben de laatste der Mohikanen. Al ben ook ik opgehouden met nieuwe choreografieën maken. Dat lijkt me ook wijs. Er komt een moment van terugblikken, overzicht krijgen, en dat is wat ik de laatste jaren dus doe.”
New York, New York
Balanchines choreografieën en Van Manens choreografieën: ze worden nog steeds over de hele wereld gedanst, en in Van Manens geval komen daar juist in de afgelopen decen- nia steeds weer nieuwe, toonaangevende gezelschappen bij. Ook in de Verenigde Staten. Niettemin was het in 2022 wel voor het eerst sinds vele jaren dat Het Nationale Ballet in New York een Van Manen-choreografie opvoerde. Tijdens het beroemde Fall for Dance Festival werden de maestro en de vier dansers uit diens Variations for Two Couples in een tot tweemaal toe uitverkocht New York City Center overladen met een daverend applaus van een uitzinnig publiek.
Van Manen, alle succes even een seconde negerend: “Er was wel één vreselijke kritiek. Die recensent had het over strijkbouten, omdat hij blijkbaar nog nooit had gezien dat je een grote lift in een pas de deux ook laag bij de grond kunt doen.” Maar dan, trots: “De rest was juichend, en het was natuurlijk ook buitengewoon leuk om voor zo’n razend enthousiaste zaal te staan. Want”, zegt hij, “al zijn zelfs de New Yorkers het erover eens dat New York New York niet meer is, het blijft wel NEW YORK!!! Dat realiseer je je wel wanneer je daar staat. Het is en blijft toch de stad waar mijn grote voorbeelden vandaan komen. Met Balanchine voorop.”
Tekst: Astrid van Leeuwen
- Four Temperaments is van 16 t/m 30 september 2023 te zien bij Het Nationale Ballet