Dat Vsevolosjki zich tot Tsjaikovski wendde lag weinig voor de hand. Weliswaar was hij een gevierd componist waar het symfonieën betrof, van balletmuziek had Tsjaikovski volgens de toen geldende normen weinig verstand. Zijn eerste balletcompositie, Het Zwanenmeer, was in 1877 dan ook een flop gebleken. Gelukkig echter herkende Vsevolosjki de bijzondere kwaliteiten van de componist en pas nadat deze de opdracht had aanvaard, vroeg Vsevolosjki aan Marius Petipa om de choreografie ter hand te nemen. Deze keuze sprak min of meer voor zich. De Fransman was immers al sinds 1847 verbonden aan het Keizerlijk Ballet van het Marijinski Theater – eerst als solist en later als docent en choreograaf – en stond in hoog aanzien.
Samen met Petipa en Tsjaikovski maakte Vsevolosjki, die het balletlibretto schreef en de decors en kostuums ontwierp, van The Sleeping Beauty een eerbetoon aan tsaar Alexander III. Door te verwijzen naar het hof van Lodewijk XIV stelden de makers het hof van de tsaar op gelijke voet met de pracht en praal waarmee de Franse Zonnekoning zich omgaf. Niettemin bleef het commentaar van Alexander III, die de generale repetitie van het ballet bijwoonde, beperkt tot: ‘erg aardig’. Critici vonden het ballet ‘veel te serieus’. Zij schreven dat het werk ‘geen plot’ had en dat het ‘geen ballet is, maar een sprookje, één groot dansdivertissement’. Tsjaikovski’s muziek was volgens hen ‘te symfonisch en te zwaar’. Het publiek was echter wél erg te spreken over The Sleeping Beauty.
SLEEPING BEAUTY NAAR HET WESTEN
Onder hen was ook de Russische impresario Sergej Diaghilev. Hoewel The Sleeping Beauty al in 1896 in Milaan werd gedanst, was het Diaghilev die de productie in 1921 onder de aandacht van een groot westers publiek bracht. Hij deed daarbij een beroep op Nicolas Sergejev, de vroegere regisseur-generaal van het Marijinski Theater, die na de Oktoberrevolutie naar het Westen was gevlucht, en daarbij boeken had meegenomen waarin de oorspronkelijke choreografieën van The Sleeping Beauty, De Notenkraker en (de Petipa/Ivanov-versie van) Het Zwanenmeer op schrift waren gesteld. Daardoor kon Diaghilev met zijn gezelschap Les Ballets Russes een productie uitbrengen die in grote lijnen identiek was aan de oorspronkelijke choreografie. In hoeverre Sergejev het origineel bewerkte is echter niet na te gaan. Evenmin bestaat sluitende zekerheid over de originaliteit van de gebruikte muziek. Een complete partituur van Tsjaikovski’s compositie was in 1921 niet voorhanden. Deze werd door Igor Stravinsky – een groot bewonderaar van Tsjaikovski’s Sleeping Beauty – opnieuw gemaakt op basis van piano-uittreksels.
The Sleeping Princess, zoals Diaghilev de productie doopte, leidde, vanwege de hoge kosten, bijna tot het faillissement van de groep. Wel was door toedoen van Diaghilev de belangstelling voor het ballet in het Westen gewekt. Diverse gezelschappen brachten vanaf dat moment eigen versies van het verhaal op de planken. De twee meest legendarische producties zijn de versie van Nicolas Sergejev uit 1939 voor het Vic-Wells Ballet (het huidige Royal Ballet) en die van Bronislava Nijinska (ex-danseres van Les Ballets Russes) en Sir Robert Helpmann uit 1960 voor het gezelschap van de Franse markies De Cuevas (deze laatste productie leidde wél tot een bankroet van deze groep).
EEN MEEDOGENLOOS BALLET
Er zijn mensen die The Sleeping Beauty vandaag de dag afdoen als een balletcliché. Toch zijn de gezelschappen, choreografen en dansers die Petipa’s origineel wél op waarde weten te schatten, nog altijd ver in de meerderheid. Voor hen is The Sleeping Beauty het onovertroffen hoogtepunt van de Frans-Russische dansstijl. Het rijke dansvocabulaire, de lange, sierlijke lijnen waarmee de elegantie van de uitvoerenden wordt onderstreept, de muzikaliteit van de choreografie en het geloof in puurheid en perfectie dat de hele productie uitstraalt, maken het ballet tot het meest gave en succesvolle voorbeeld van Petipa’s danskunst. Het verhalende element is daarbij van ondergeschikt belang. Niet het uitdrukken van gevoelens, maar het etaleren van elegante, oogstrelende dansen en een sprankelende virtuositeit waren de doelen waarnaar Petipa streefde. Zijn dansjuwelen, voor het overgrote deel gezet in strakke, rechte patronen, hebben daardoor veel weg van harde, schitterende diamanten. In een dergelijke koele en heldere choreografie valt weinig te verdoezelen, wat The Sleeping Beauty tot een meedogenloos ballet maakt, dat – door de bijna bovennatuurlijke eisen die aan de dansers worden gesteld – nog steeds als dé toetssteen van het klassieke balletrepertoire geldt.
DE VERSIE VAN SIR PETER WRIGHT
Het Nationale Ballet danste de eerste complete Sleeping Beauty in 1968, in een versie van de Poolse choreograaf Conrad Drzewiecki. Vier jaar later werd het ballet ingestudeerd door Ronald Casenave, die zich daarbij baseerde op de productie van het Ballet van de markies De Cuevas. Beide versies hielden maar kort stand. Dit in tegenstelling tot de derde versie die Het Nationale Ballet in 1981 uitbracht, van Engelsman Sir Peter Wright. Wrights Sleeping Beauty is Petipa op zijn best. De voorstelling heeft alle glans, luister en allure die de keizerlijke balletmeester voor ogen stonden. Hoewel Wright de traditie is trouw gebleven, meent hij dat het onmogelijk is om The Sleeping Beauty te dansen zoals dat honderd jaar geleden gebeurde. “Het hedendaagse publiek zou zich vervelen. Je moet het ballet dus paradoxaal genoeg wel aanpassen, wil je de traditie recht doen.”
Ontwerper Philip Prowse – verantwoordelijk voor de adembenemende aankleding van het ballet – situeerde het verhaal aan het zeventiende- en achttiende-eeuwse Franse hof. De kostuums met hun rijke details weerspiegelen de mode van die tijd. De decors ademen een pracht en praal die zo uit het Marijinski Theater lijken te stammen. Wright en Prowse hebben The Sleeping Beauty nieuw leven ingeblazen en in deze moderne tijd het flonkerende erfgoed van Marius Petipa bewaard.
Tekst: Astrid van Leeuwen
Met dank aan Yvonne Beumkes en Bert Westra