Die Zauberflöte nu
We lijken het gemakkelijk te vergeten − of misschien hebben we het nooit geweten − maar de wereld waarin Die Zauberflöte speelt, is allesbehalve harmonieus.
Wanneer we de voorgeschiedenis trachten te reconstrueren dan komen we ongeveer tot de volgende situatie: de Koningin van de Nacht is na de dood van haar man haar macht kwijtgeraakt. Vlak voor zijn dood heeft hij “uit sympathie” de allesverterende, zevenvoudige zonnekring, embleem en bron van zijn macht, vrijwillig aan de Ingewijden geschonken, in de hoop dat hun opperpriester Sarastro hem “manhaftig” zou beheren. Zij, de Koningin, is daarbij buitenspel gezet. Niet verwonderlijk dus dat de eenzijdige machtsoverdracht vanaf het begin tussen de Koningin en Sarastro een grote spanning en vijandigheid creëert.
Maar het conflict beperkt zich niet tot het persoonlijke niveau. Ook op macro-niveau weerspiegelt de strijd zich in de dualiteit tussen licht en duisternis, tussen dag en nacht, de zon en de maan, tussen natuur en cultuur, tussen man en vrouw. De wereld van Die Zauberflöte is een wereld in tweespalt; een verscheurde wereld waarin de paradijselijke zelfgenoegzaamheid van de mens die onbekommerd opgaat in zijn omgeving, is ver- dwenen. Alleen de wat naïeve Papageno lijkt nog een verre echo van dat ideaal – lijkt, want ook hij wordt uiteindelijk tot opperste vertwijfeling gebracht. In die door de machts- strijd van de oudere generatie verscheurde wereld moet de jonge generatie haar weg zoeken. Tamino, Pamina en ook Papageno zijn dolende figuren, tastend, twijfelend, kwetsbaar en vaak angstig. Want wie valt er in deze wereld uiteindelijk nog te vertrouwen?
Desoriëntatie
Die toestand van onzekerheid zien we op talloze plaatsen in de tekst opduiken — en het is tevens de indruk die de toeschouwer krijgt: wie is er goed, wie kwaad? Waar speelt dit alles zich af en wanneer? Er heerst inderdaad weinig duidelijkheid over waar en in welke tijd we ons precies bevinden. Zelfs in de regieaanwijzingen blijft de informatie oppervlakkig en abstract: een (gewijd) bos met tempel, een palmwoud, een voorhof met tempel en ruïnes, een aangename tuin, piramides… Ondanks de aanwezigheid van natuur en tuinen speelt Die Zauberflöte geenszins in een paradijs.
Ook de tijd maakt sprongen: de handeling beweegt zich plotsklaps van nacht naar dag en terug. De duisternis van de maannacht wisselt af met het sterke licht van de zon of met de verblinding door iemand die een zak over het hoofd krijgt. De desoriëntering is er troef: Tamino, Pamino en Papageno vragen zich bij het begin van iedere nieuwe scène af waar ze zich bevinden. “Wo bin ich?” luidt het overal. Ze zijn niet alleen ontrukt aan hun achtergrond en familiale kring, maar volledig ontworteld en aan hun lot overgelaten. Hun tekst verwoordt niet alleen de twijfel over de ruimte en de tijd, maar ook de twijfel over werkelijkheid en verbeelding, over waar- heid en leugen, over de eigen identiteit en die van een ander: “Wer ich bin?”, “Wer bist du?”.
Het hele verhaal van Die Zauberflöte lijkt een zoektocht naar een houvast en een uitweg uit een bevreemdende, angstaanjagende wereld. Die Zauberflöte een kindersprookje? Dan toch wel een van het wrede soort. Verschrikkingen, bedreigingen, vertwijfeling en beproevingen duiken voortdurend op in het verhaal en staan naast een terugkerende wens naar de dood. Alleen een hevig en plots opduikend verlangen naar liefde lijkt een antwoord te geven op de innerlijke leegte en verlorenheid die de hoofdpersonages tot in hun diepste kern voelen. Alleen de liefde, die pas na een moeilijk traject gewonnen kan worden, geeft levenskracht en hoop. Als er in deze opera zich al enige troost aandient, dan komt ze uit een andere wereld — uit de wereld van de muziek: “Wir wandeln durch des Tones Macht/ Froh durch des Todes düstre Nacht!” (II,28), gesterkt door hun liefde voor elkaar én door de kracht van de muziek slagen Tamino en Pamina erin de diepste beproevingen te doorstaan.
Jonge generatie
Het grondgevoel van existentiële ontreddering en bedreiging maakt van Die Zauberflöte een verhaal over de (jonge) mens van nu en zijn vaak benarde bestaan in een onzekere tijd. Het gaat verder dan het traditionele Verlichtingsoptimisme dat eraan wordt toegedicht. In een hedendaagse context vormen noch de verdwenen wereld van de Koningin van de Nacht, noch die van Sarastro voor de nieuwe generatie een bevredigend antwoord. Hun strijd heeft de wereld aan de rand van de afgrond gebracht. Een restauratie van de oude harmonie is onmogelijk; het alternatief dat door de Ingewijden wordt geproclameerd klinkt hol en gezwollen en hopeloos esoterisch.
De vraag die Die Zauberflöte vandaag oproept is niet meer die naar het aandeel van de vrijmetselarij of welke andere theoretische, historische of alchemistische sleutellezing dan ook. Het is de vraag waarheen en door wie we ons laten leiden. Het ideaal − dat ook dat van Mozart en Schikaneder geweest zou kunnen zijn − van bevrijding door liefde, wordt vandaag niet meer gerepresenteerd door die vreemde, elitaire groep van ingewijden. Hun zelf toegeëigende monopolie op waarheid en heil, hun pseudo-religieus leiderschap zonder verantwoording of tegenspraak, inclusief misogynie en racisme, laat een verdachte sectaire en autoritaire indruk na. Het is een soort kliek van het grote gelijk met alle gevaren van dien.
Dat de jonge generatie als enige aan het eind niet meezingt met de moraal van het verhaal is een misschien ongewild, maar veelbetekenend signaal voor de onwaarachtigheid ervan. De snelheid waarmee de slotfrase wordt afgehandeld geeft de indruk dat de bezongen stralen van de zon hen te heet zijn en dat ze weg willen uit deze twijfelachtige glorificatie. En zo blijft de oplossing aan het eind open: er is geen antwoord, er is slechts één nieuwe mogelijkheid: de liefde voor elkaar geeft de kracht het leven verder te voeren: “Wir leben durch die Lieb’ allein.” (I,14)
Tekst: Luc Joosten